Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0630

Datum uitspraak2002-03-07
Datum gepubliceerd2002-03-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers46714
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Vonnis: 7 maart 2002 Zaaknummer: 46714 / HA ZA 99-280 De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: [eiser in conventie], wonende te Brunssum, eiser in conventie, gedaagde in reconventie, procureur mr. E.H.M.H. Prickartz; tegen: 1. [gedaagde in conventie ], wonende te Amersfoort, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. W.C.M. Coenen; 2. [gedaagde in conventie], wonende te Tilburg, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie procureur mr. R.J.H. Corten; 1. Het verloop van de procedure In conventie en in reconventie (I en II) De rechtbank merkt vooraf op dat zij partijen in het vervolg respectievelijk zal aanduiden als [Don (eiser)] enerzijds en als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds. [Don (eiser)] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedagvaard om te verschijnen voor deze rechtbank. Voor [gedaagde 1] heeft zich op de dienende dag geen procureur gesteld, zodat tegen haar verstek is verleend en de zaak ten opzichte van [gedaagde 2] is aangehouden. Na betekening en oproeping als bedoeld in artikel 79 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (oud) (Rv) is [gedaagde 2] verschenen. [Don (eiser)] heeft vervolgens een conclusie van eis genomen, zulks onder overlegging van producties. Daarop hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] elk afzonderlijk geconcludeerd voor antwoord in conventie en voor eis in reconventie, waarbij een ieder van hen producties in het geding heeft gebracht. Op de voet van artikel 141a Rv is een comparitie na antwoord gelast, welke echter geen doorgang heeft gevonden. Vervolgens heeft [Don (eiser)] zowel ten aanzien van [gedaagde 1] als ten aanzien van [gedaagde 2] afzonderlijk geconcludeerd voor repliek in conventie en geantwoord in reconventie. Bij elk van die gelegenheden heeft [Don (eiser)] zich beroepen op een productie. Daarna hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] elk van beiden een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie genomen, waarop [Don (eiser)] telkens heeft geconcludeerd voor dupliek in reconventie. Nadat [Don (eiser)] nog een "akte houdende uitlating productie" had genomen, hebben partijen tenslotte vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. Het geschil In conventie en in reconventie (I en II) 2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend staat het volgende ten processe vast. [Don (eiser)], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn allen de wettige erfgenamen van [de erflaatster], hierna te noemen "de moeder", die op 3 mei 1995 is overleden. De moeder heeft niet bij testament of anderszins over haar nalatenschap beschikt, zodat het erfrecht bij versterf van toepassing is. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap van de moeder aanvaard. De nalatenschap omvat aan liquiditeiten in ieder geval een bedrag van f 270.000,00 alsmede een vordering op [Don (eiser)] van f 35.000,00, een vordering op [gedaagde 1] van f 30.000,00 en een vordering op [gedaagde 2] van f 3.000,00. In conventie 2.2 Ten eerste heeft [Don (eiser)] bij dagvaarding kort gezegd gesteld dat de moeder ten aanzien van voormelde vorderingen op de drie kinderen altijd heeft aangegeven dat deze renteloos aan haar moesten worden terugbetaald. Voorts heeft [Don (eiser)] aangevoerd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] omstreeks 1980 ieder een schenking van de moeder hebben ontvangen van een bedrag van f 32.500,00. Daarnaast zou de moeder volgens [Don (eiser)] het eigendomsrecht op een vijftal door de moeder gebouwde garageboxen met ondergrond aan [gedaagde 1] hebben geschonken. De bouwkosten daarvan hebben zo'n f 14.000,00 bedragen, de ondergrond niet meegerekend. Omdat over de huidige waarde van de boxen tussen partijen geen overeenstemming bestaat, zou de rechtbank, aldus [Don (eiser)], een deskundige moeten benoemen om de waarde te bepalen. Voormelde schenkingen zijn bij gebreke van een testament of een andere wilsbeschikking van de moeder niet uitdrukkelijk vrijgesteld van inbreng, zodat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze in de nalatenschap moeten inbrengen, zulks ingevolge het bepaalde in artikel 4:1132 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tenslotte heeft [Don (eiser)] nog gesteld dat hij een vordering op de nalatenschap heeft ten bedrage van f 20.885,23. Die vordering heeft betrekking op kosten die [Don (eiser)] heeft gemaakt ten behoeve van zijn moeder, bestaande in met name kosten voor de aanpassing en verbouwing van de badkamer van de woning van de moeder en, aldus [Don (eiser)], "vele andere uitgaven voor zijn moeder" (dagvaarding sub 8). 2.3 Op grond van al het vorenstaande heeft [Don (eiser)] gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: a. de verdeling van de nalatenschap van de moeder zal vaststellen op de wijze zoals door [Don (eiser)] is aangegeven in bijlage 2a, behorend bij productie 1 bij de conclusie van eis, althans de verdeling zelf zal vaststellen op de voet van het bepaalde in artikel 3:185 BW; b. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis mee te werken aan deze verdeling van de gemeenschap, zulks op straffe van een dwangsom van f 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nalaten aan de tegen hen uit te spreken veroordeling te voldoen; c. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal veroordelen te gehengen en te gedogen dat "de rechter" (de rechtbank begrijpt: "de rechtbank") een deskundige benoemt teneinde de waarde vast te stellen van de vijf garageboxen aan het [adres], voorzover partijen daaromtrent geen overeenstemming bereiken; d. zal verklaren voor recht dat [Don (eiser)] een vordering op de boedel heeft ter grootte van f 20.885,23, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 1 oktober 1996 tot aan de dag der algehele voldoening en te voldoen voordat de verdeling van de boedel tussen de erven plaatsvindt, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure. 2.4 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de vordering van [Don (eiser)] gemotiveerd weersproken, met dien verstande dat [gedaagde 2] de vordering niet op alle punten heeft bestreden en, anders dan [gedaagde 1], mitsdien niet heeft geconcludeerd tot een algehele ontzegging van de vordering aan [Don (eiser)] "als zijnde ongegrond en/of onbewezen." In reconventie (I) 2.5 Bij conclusie van eis in reconventie heeft [gedaagde 1] kort gezegd het volgende gesteld. De moeder was onder meer eigenaar van de onroerende zaak, gelegen aan het [adres]. De moeder zou volgens [gedaagde 1] gezegd hebben dat het pand een onderhandse verkoopwaarde had van f 120.000,00, doch dat het haar bedoeling was het pand aan [Don (eiser)] te verkopen voor een bedrag van f 100.000,00 en dit bedrag vervolgens gelijkelijk onder de kinderen te verdelen. Ter besparing van overdrachtsbelasting en notariskosten is het deel van [Don (eiser)] op de door hem te bepalen koopprijs in mindering gebracht en is die koopprijs in het voordeel van [Don (eiser)] afgerond op een bedrag van f 65.000,00. Dit uiteindelijk door [Don (eiser)] betaalde bedrag is verdeeld onder [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die derhalve elk f 32.500,00 hebben ontvangen. Gelet hierop heeft [Don (eiser)], aldus [gedaagde 1], f 35.000,00 ontvangen, zodat hij nog f 2.500,00 in de nalatenschap dient in te brengen. Voorts heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat moeder ook eigenaar was van de onroerende zaak, gelegen aan de [adres]. Dit pand heeft de moeder aan [Don (eiser)] verkocht en geleverd. Blijkens het door [gedaagde 1] overgelegde taxatierapport van "C&L Adviseurs" te Geleen van 1 maart 1995 had dit pand een onderhandse (vrije) verkoopwaarde van f 435.000,00, terwijl [Don (eiser)] het pand blijkens de akte van levering heeft gekocht voor een bedrag van f 375.000,00. Gelet hierop is [Don (eiser)] voor een bedrag van f 60.000,00 bevoordeeld, welke bevoordeling "ook door erflaatster als zodanig bedoeld is" (conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie sub 8). Tot slot moet [Don (eiser)] volgens [gedaagde 1] nog een personenauto van het merk Lancia in de nalatenschap inbrengen. Immers, die auto heeft [Don (eiser)] van de moeder gekregen dan wel heeft [Don (eiser)] zich toegeëigend. Deze auto had destijds een waarde van f 20.000,00. 2.6 Op grond van het vorenstaande heeft [gedaagde 1] gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Don (eiser)] zal veroordelen om ter voldoening aan zijn inbrengplicht op de voet van artikel 4:1132 BW aan de nalatenschap te betalen een bedrag van f 82.500,00, te vermeerderen met de vruchten en rente over dit bedrag vanaf de dag dat de erfenis is opengevallen, althans een zodanig bedrag op deze voet aan de nalatenschap te betalen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van [Don (eiser)] in de kosten van het geding. 2.7 [Don (eiser)] heeft de vordering van [gedaagde 2] gemotiveerd weersproken, waartoe wordt verwezen naar hetgeen hij bij conclusie van antwoord en dupliek ten verwere heeft aangevoerd. In reconventie (II) 2.8 Bij conclusie van eis in reconventie heeft [gedaagde 2] kort gezegd het volgende gesteld. Ten aanzien van de vorderingen van de moeder en thans de nalatenschap op [Don (eiser)], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (zie rechtsoverweging 2.1) heeft [gedaagde 2] betwist "dat er ooit tussen de moeder en ieder van de kinderen is afgesproken dat het ging om renteloze leningen" (conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie, pagina 3). Behalve de door de kinderen geleende geldsommen, dient ieder van hen, aldus [gedaagde 2], derhalve ook de rente over de door hem of haar geleende geldsom aan de nalatenschap terug te betalen. Subsidiair heeft [gedaagde 2] zich daarbij beroepen op het bepaalde in artikel 4:1144 BW, op grond waarvan de kinderen de door hen geleende geldsommen in de nalatenschap moeten inbrengen, te vermeerderen met rente. Voorts heeft [gedaagde 2] zich achter het standpunt van [Don (eiser)] geschaard dat [gedaagde 1] door de moeder is bevoordeeld, omdat de moeder aan [gedaagde 1] meergenoemde garageboxen heeft geschonken. Gelet hierop rust op [gedaagde 1] een inbrengverplichting, te bepalen "aan de hand van de 'staat' waarin de garageboxen verkeerden toen zij deze ontving en naar de 'waarde' die de boxen hadden ten tijde van het overlijden van de moeder (art. 968 BW)" (conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie, pagina 3). Daarbij dienen volgens [gedaagde 2] ingevolge het bepaalde in artikel 4:1144 BW ook de vruchten, i.e.: de huurpenningen, te worden ingebracht. Evenals [gedaagde 1] heeft [gedaagde 2] aangevoerd dat de moeder het pand aan de [adres] voor een te lage prijs aan [Don (eiser)] heeft verkocht en dat [Don (eiser)] daarmee is bevoordeeld. In dat verband heeft [gedaagde 2] nog een in opdracht van [gedaagde 1] door "Kerkhofs Makelaardij O.G." opgemaakt taxatierapport genoemd, waarin het pand op 28 maart 1995 is getaxeerd tegen een onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat van f 405.000,00. [gedaagde 2] heeft daarenboven nog gesteld dat [Don (eiser)] na de opdracht tot taxatie aan "C&L Adviseurs" te Geleen van het betreffende pand, doch nog vóór de levering daarvan aan hem, omvangrijke werkzaamheden aan het pand heeft laten verrichten, zulks op rekening van de moeder. Zowel bedoeld door [Don (eiser)] genoten voordeel als de door hem op rekening van de moeder gemaakte kosten dient [Don (eiser)], aldus [gedaagde 2], in de nalatenschap in te brengen. Volgens [gedaagde 2] is ook het pand aan het [adres] door de moeder voor een te lage prijs aan [Don (eiser)] verkocht en geleverd. Daarmee heeft [Don (eiser)] voordeel genoten, welk voordeel hij in de nalatenschap dient in te brengen. Deze (ver)koop heeft [Don (eiser)] destijds mede ten behoeve van de moeder geregeld. [Don (eiser)] dient dan ook inzage te geven in de prijsbepaling en de taxaties die destijds zijn uitgevoerd voordat het pand aan hem is verkocht en geleverd. Hierbij zij aangetekend dat [Don (eiser)], aldus [gedaagde 2], enige tijd het vermogen van de moeder beheerde, zodat [Don (eiser)] ook uit dien hoofde gehouden is om "dienaangaande" inzage te verschaffen, nu [gedaagde 2] "op geen enkele wijze inzage in de relevante bescheiden betrekkelijk voormelde verkoop" (conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie, pagina 6) heeft gehad. Vervolgens heeft [gedaagde 2] gesteld dat in de periode van 19 januari 1995 tot en met 26 april 1995 een bedrag van f 17.700,00 is opgenomen van de rekening van de moeder. Hiervan zijn, aldus [gedaagde 2], ook bedragen opgenomen door [Don (eiser)], die als beheerder van het vermogen van de moeder gemachtigd was geld van de rekening van de moeder op te nemen. Ter zake hiervan dient [Don (eiser)] dan ook rekening en verantwoording af te leggen dan wel dient hij, bij gebreke van een deugdelijke rekening en verantwoording, de door hem opgenomen bedragen in de nalatenschap in te brengen. [gedaagde 2] heeft het standpunt van [gedaagde 1] onderschreven dat [Don (eiser)] (de waarde van) de door de moeder aan hem geschonken auto van het merk Lancia in de nalatenschap dient in te brengen. Daarbij heeft [gedaagde 2] nog opgemerkt dat [Don (eiser)] uitsluitsel dient te verschaffen over de aard of type en de waarde van deze auto. Voorts heeft [gedaagde 2] gesteld dat het appartement aan de [adres] dat de moeder de laatste jaren van haar leven heeft bewoond gedeeltelijk door een verhuisbedrijf in opdracht van [Don (eiser)] is ontruimd en dat [Don (eiser)] er vervolgens is ingetrokken, zulks zonder medeweten en instemming van de andere kinderen. Bij die ontruiming heeft [Don (eiser)] zich een deel van de aanwezige roerende zaken toegeëigend en heeft hij een ander deel laten opslaan bij - uiteindelijk - een opslagbedrijf. Die zaken behoren tot de nalatenschap en moeten nog door [Don (eiser)] worden ingebracht en onder de kinderen worden verdeeld. Van de in de woning aangetroffen zaken zijn enkele, aldus [gedaagde 2], haar eigendom. Die moet [Don (eiser)] aan [gedaagde 2] teruggeven. De aan [gedaagde 2] toebehorende zaken zijn vermeld op de als productie 6 van de conclusie van antwoord in conventie/conclusie van eis in reconventie overgelegde lijst. De in dit verband door [Don (eiser)] gemaakte opslagkosten dienen voor zijn rekening te blijven. [gedaagde 2] heeft gesteld schade te hebben geleden, omdat zij tot op heden niet heeft kunnen beschikken over haar eigendommen. [Don (eiser)] heeft enkele weken voor het overlijden van de moeder, zo heeft [gedaagde 2] vervolgens aangevoerd, in voormeld appartement een volledig nieuw tapijt ter waarde van f 7.475,00 laten leggen. Ter zake daarvan rust op [Don (eiser)] een inbrengverplichting. 2.9 Op grond van het vorenstaande heeft [gedaagde 2] gevorderd dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad a. de verdeling van de nalatenschap van de moeder zal gelasten, zulks met inachtneming van hetgeen gesteld is in het lichaam van de conclusie van eis in reconventie; b. [Don (eiser)] zal veroordelen om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis op de diverse punten als genoemd in deze conclusie tot het verstrekken van informatie en/of het afgeven van de noodzakelijke bescheiden, opdat bepaald kan worden de omvang van de op hem rustende verplichtingen tot inbreng en de omvang van de vorderingsrechten en gerechtigdheid van partijen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van f 1.000,00 per dag of dagdeel dat [Don (eiser)] weigerachtig is om aan deze veroordeling te voldoen; c. [Don (eiser)] zal veroordelen om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de verdeling van de gemeenschap, zulks op straffe van een dwangsom van f 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [Don (eiser)] geen medewerking verleent uitvoering te geven aan de verdeling; d. [Don (eiser)] zal veroordelen om binnen acht dagen na dit vonnis (de rechtbank begrijpt: na betekening van dit vonnis) medewerking te verlenen aan afgifte van de roerende zaken die in eigendom toebehoren aan [gedaagde 2] en die zich voorheen in de woning van de moeder bevonden, zulks onder verbeurte van een dwangsom van f 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [Don (eiser)] geen medewerking verleent uitvoering te geven aan deze afgifteverplichting, met veroordeling van [Don (eiser)] in de kosten van deze procedure. 2.10 [Don (eiser)] heeft de vordering van [gedaagde 2] gemotiveerd weersproken, waartoe wordt verwezen naar hetgeen hij bij conclusie van antwoord en dupliek ten verwere heeft aangevoerd. 3. Beoordeling In conventie 3.1 Aan het door [gedaagde 1] bij antwoord gedane verzoek aan de rechtbank om de zaak aan te houden teneinde de notaris opnieuw de gelegenheid te geven partijen op de voet van het bepaalde in artikel 677 lid 3 Rv op te roepen, zal de rechtbank voorbijgaan. Immers, partijen kunnen ingevolge het bepaalde in artikel 3:185 BW te allen tijde vorderen dat de rechter de wijze van verdeling gelast dan wel zelf de verdeling vaststelt. Bovendien vindt artikel 677 Rv slechts toepassing, indien er reeds vonnis is gewezen waarbij een vordering tot verdeling van een gemeenschap wordt toegewezen zonder dat de rechter de vaststelling van de verdeling aan zich houdt. Evident is dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. 3.2 De stelling van [Don (eiser)] dat het bedrag van f 270.000,00 deel uitmaakt van de nalatenschap van de moeder vormt geen twistpunt tussen partijen, zodat dit thans in rechte vaststaat. 3.3 Voorts zijn partijen het erover eens dat de nalatenschap drie vorderingen uit hoofde van geldlening omvat. Deze vorderingen zijn een vordering op [Don (eiser)] van f 35.000,00, een vordering op [gedaagde 1] van f 30.000,00 en een vordering op [gedaagde 2] van f 3.000,00. 3.4 Partijen - te weten [Don (eiser)] en [gedaagde 1] enerzijds en [gedaagde 2] anderzijds - zijn echter verdeeld over de vraag of voormelde geldleningen renteloos dan wel rentedragend zijn. 3.4.1 Bij de beoordeling van die vraag stelt de rechtbank voorop dat verbruiklening om niet is c.q. dat de schuldenaar "even zoo veel" dient terug te geven, zoals is neergelegd in artikel 7A:1791 BW. Dit impliceert dat bij een overeenkomst van verbruikleen van geld, zoals in casu, in beginsel geen gehoudenheid tot rentebetaling bestaat. Zulks is slechts anders, indien de overeenkomst door een der partijen in de uitoefening van een beroep of bedrijf is aangegaan, zoals voortvloeit uit het stelsel van boek 7 BW, dan wel indien partijen die niet hebben gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf anders zijn overeenkomen. Bij de beantwoording van de vraag of partijen in het onderhavige geval anders zijn overeengekomen en rente hebben bedongen - evident is dat van uitoefening van beroep of bedrijf in het onderhavige geval geen sprake is - neemt de rechtbank als uitgangspunt de bij conclusie van eis als productie 2 overgelegde "Volmacht en Last" van 24 maart 1995 van de moeder. In dit stuk is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor het standpunt van [gedaagde 2] dat de moeder zou hebben gewild dat - behalve de vorderingen zelf - ook de rente over die vorderingen zou worden verrekend. Ook uit het vóór voormeld stuk gedateerd schrijven van notaris J.J.M. Kreijn te Brunssum van 21 maart 1995 kan volstrekt niet worden afgeleid dat de kinderen de geldvorderingen met rente dienden terug te betalen. Voorts heeft de heer C. van Grinsven, destijds financieel adviseur van de moeder, bij schrijven van 18 januari 1996 gemeld dat de moeder "telkens heeft uitgesproken dat de aan haar kinderen geleende bedragen renteloos waren", wat er ook zij van de door [gedaagde 1] betwiste neutraliteit van Van Grinsven voornoemd ten aanzien van [Don (eiser)]. Tenslotte is in de als productie 1 bij antwoord door [gedaagde 1] overgelegde schriftelijke schuldbekentenis die betrekking heeft op een deel - te weten f 20.000,00 - van het uiteindelijk door haar van de moeder geleende bedrag van f 30.000,00 expliciet neergelegd dat [gedaagde 1] geen rente verschuldigd is. Gelet op dit alles moet het ervoor worden gehouden dat de moeder geen rente over de geldleningen heeft bedongen. [Don (eiser)], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gehouden om, behoudens de door hen van de moeder geleende bedragen, ook de rente over elk van die bedragen aan de nalatenschap terug te betalen. 3.4.2 Het betoog van [gedaagde 2] dat, in geval de moeder de leningen wel renteloos zou hebben verstrekt, toch rente over de geleende bedragen verschuldigd is vanaf de dag dat de erfenis is opengevallen ingevolge het bepaalde in artikel 4:1144 BW, verwerpt de rechtbank. Immers, nu sprake is van geldleningen en niet van schenkingen zoals bedoeld in artikel 4:1132 BW, mist artikel 4:1144 BW toepassing. 3.4.3 De stelling van [gedaagde 2] dat "de rente over de periode tot het moment van overlijden van de moeder" verrekend moet worden, zulks op grond van de - op zich niet onjuiste - stelling van [gedaagde 2] dat ook het renteloos ter leen verstrekken van geld een bevoordeling als bedoeld in artikel 4:1132 BW kan inhouden, treft evenmin doel. Zoals gezegd heeft de moeder geen rente over de door haar uitgeleende geldsommen bedongen. Nog daargelaten dat deze kennelijke wens van de moeder niet te rijmen valt met een gehoudenheid van de kinderen om de (elk door hen bespaarde) rente over de geldleningen alsnog als schenking in te brengen, is gesteld noch gebleken dat de moeder daarmee de kinderen heeft willen bevoordelen en, indien zulks wel de bedoeling zou zijn geweest, of de begiftigde kinderen zich van die bevoordeling bewust zijn geweest. Een en ander is immers nodig om schenking of bevoordeling in de zin van artikel 4:1132 BW aan te nemen. Daarbij komt dat niet bedongen rente in een overeenkomst van verbruikleen van geld tussen (een) ouder(s) en (een) kind(eren), zoals in casu, moet worden geacht nimmer te hebben behoord tot het vermogen van die ouder(s), zodat in het onderhavige geschil eveneens niet voldaan is aan het voor schenking gestelde vereiste dat sprake moet zijn geweest van verarming van het vermogen van de moeder. 3.5 Vervolgens heeft [Don (eiser)] gesteld dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] ieder een bedrag van f 32.500,00 van de moeder als schenking hebben ontvangen die zij thans ingevolge het bepaalde in artikel 4:1132 BW in de nalatenschap dienen in te brengen. [Don (eiser)] zelf zou geen schenking van een dergelijk bedrag van de moeder hebben ontvangen. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiertegen gemotiveerd verweer hebben gevoerd, zij het op verschillende gronden, zal de rechtbank [Don (eiser)] toelaten om door alle middelen rechtens te bewijzen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], anders dan hij zelf, ieder een bedrag van f 32.500,00 van de moeder als schenking hebben ontvangen. Indien [Don (eiser)] slaagt in het bewijs, zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder een bedrag van f 32.500,00 in de nalatenschap moeten inbrengen. 3.6 [Don (eiser)] heeft voorts aangevoerd dat de moeder het "eigendomsrecht van de boxen en de grond" aan [gedaagde 1] heeft geschonken. Die schenking moet, aldus [Don (eiser)], thans in de nalatenschap worden ingebracht. 3.6.1 Ter onderbouwing van haar verweer tegen die stelling heeft [gedaagde 1] bij antwoord het borderel van de akte van levering als productie 4 in het geding gebracht. Daaruit is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam af te leiden dat [gedaagde 1] de betreffende grond heeft gekocht en in eigendom heeft verworven. Daarmee staat dan ook in rechte vast dat [gedaagde 1] eigenaresse is van de betreffende grond. Dat [gedaagde 1] de koopsom van de grond van f 1.680,00 naar haar zeggen heeft betaald "met eigen (spaar)geld dat deels afkomstig was uit de vergoeding die zij destijds van erflaatster ontving voor het werk in haar winkel (…)", zoals [gedaagde 1] vervolgens ten verwere heeft aangevoerd, heeft [Don (eiser)] bij repliek niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Immers, [Don (eiser)] heeft nog slechts ontkend "dat [gedaagde 1] [X.] de garageboxen zelf heeft betaald" en derhalve niet meer betwist dat [gedaagde 1] de grond waarop die boxen zijn gebouwd zelf heeft betaald. Daarmee is niet althans onvoldoende in rechte vast komen te staan dat sprake is geweest van schenking door de moeder van een bedrag van f 1.680,00 aan [gedaagde 1] voor de aankoop van de betreffende grond. 3.6.2 Het vervolgens door [gedaagde 1] gevoerde verweer, inhoudende dat [gedaagde 1] ook de kosten van de bouw van de garageboxen voor haar rekening heeft genomen, faalt, nu uit meergenoemde "Volmacht en Last" van 24 maart 1995 (punt 4) in samenhang met het aan de moeder gericht schrijven van notaris mr. Kreijn van 21 maart 1995 genoegzaam is af te leiden dat de moeder de bouw van de garageboxen heeft betaald. In laatstgenoemd schrijven is immers onder IV als bijzonderheid ten aanzien van de garageboxen onder meer vermeld "door U betaald." Dat de bouwkosten destijds f 14.000,00 zouden hebben bedragen, zoals door [Don (eiser)] is gesteld en gestaafd met de als productie 3 bij eis overgelegde brief van 18 januari 1996 van meergenoemde heer Van Grinsven, komt de rechtbank niet onaannemelijk voor, temeer nu [gedaagde 1] de hoogte van dit bedrag onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Mitsdien moet het ervoor moet worden gehouden dat [gedaagde 1] destijds een schenking van een bedrag van f 14.000,00 ten behoeve van de bouw van de boxen van de moeder heeft ontvangen. Dat bedrag, vermeerderd met de ingevolge het bepaalde in artikel 4:1144 BW verschuldigde rente vanaf het openvallen van de nalatenschap, zijnde 3 mei 1995, dient [gedaagde 1] dan ook nog in de nalatenschap in te brengen ingevolge het bepaalde in artikel 4:1132 BW. 3.6.3 Overigens is de (huidige) waarde van de garageboxen, zoals door [Don (eiser)] is gesteld, voor de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van de moeder niet relevant. Immers, niet de boxen zelf zijn door de moeder aan [gedaagde 1] geschonken - de boxen zijn immers op het moment dat zij op de grond van [gedaagde 1] werden gebouwd door natrekking eigendom van [gedaagde 1] geworden uit hoofde waarvan [gedaagde 1] zowel de rente en vruchten als de lasten van de boxen toekomen - maar meergenoemd bedrag van f 14.000,00 ten behoeve van het bouwen van die boxen. Hieruit volgt dat, nu de moeder als niet-eigenaresse niet bevoegd was over de garageboxen te beschikken, geen uitvoering kan worden gegeven aan de bij voormelde volmacht neergelegde wil van de moeder dat "wordt verrekend aan [gedaagde 2] en [Don (eiser)], elk het te goed, zijnde de waarde van "boxen [adres]" en, dat voor die waarde de garageboxen worden overgedragen aan [Don (eiser)]." 3.6.4 Uit het in de rechtsoverwegingen 3.6 tot en met 3.6.3 overwogene volgt thans reeds dat het sub 3 van de dagvaarding gevorderde zal worden afgewezen. 3.7 Tenslotte heeft [Don (eiser)] gesteld dat hij nog een vordering van f 20.885,23 op de nalatenschap heeft. 3.7.1 Het eerste onderdeel van voormelde vordering heeft betrekking op kosten die [Don (eiser)] zou hebben gemaakt om, gezien de gezondheid van de moeder, de badkamer van het appartement waarin moeder woonde, aan te passen, zulks ten bedrage van f 11.469,43. Het hiertegen door [gedaagde 1] gevoerde verweer komt kort gezegd hierop neer dat zij de noodzaak van de aanpassingen van de badkamer heeft betwist. Weliswaar heeft [Don (eiser)] genoegzaam gemotiveerd dat de gezondheid van de moeder vergde dat in de woning voorzieningen werden getroffen zoals bedoeld in de Verordening voorzieningen gehandicapten Brunssum 1994, doch daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd dat de reeds verrichte aanpassingen in de badkamer noodzakelijk waren in verband met de gezondheid van de moeder. Met [gedaagde 1] is de rechtbank dan ook van oordeel dat bijvoorbeeld het opnieuw betegelen van de badkamer in verband met de gezondheid van de moeder niet noodzakelijk is. Uit het als productie 6 door [gedaagde 1] bij antwoord overgelegd (deel)overzicht blijkt dat ter zake van de kosten van aanpassingen van de badkamer ad f 8.684,30 maar liefst f 7.769,99 is besteed aan "tegelwerken". Ook de posten die kennelijk betrekking hebben op elektriciteits- en loodgieterswerkzaamheden ("Nota: Fa. Heijman Elektra" en "Nota: Meulmeester Installatie") komen de rechtbank niet aanstonds noodzakelijk voor in verband met de gezondheid van de moeder. Zulks geldt ook ten aanzien van de post "Nota: Meulmeester loodgieter" die is vermeld op het als productie 6 bij conclusie van eis overgelegd (totaal)overzicht, nog daargelaten de vraag of, zoals [gedaagde 2] heeft aangevoerd, deze post niet reeds verdisconteerd is op voormeld als productie 6 bij antwoord door [gedaagde 1] overgelegd (deel)overzicht. Indien al die werkzaamheden wel noodzakelijk zouden zijn geweest in verband met de gezondheid van de moeder, had het naar aanleiding van het door [gedaagde 1] gevoerde verweer naar het oordeel van de rechtbank op de weg gelegen van [Don (eiser)] de noodzaak van die aanpassingen nader te motiveren en te onderbouwen. Nu [Don (eiser)] zulks heeft nagelaten, nog afgezien van het feit dat [Don (eiser)] geen enkel afschrift van een originele nota in het geding heeft gebracht doch slechts enkele door hem zelf opgemaakte staatjes van gestelde kosten, acht de rechtbank de dienaangaande door [Don (eiser)] gestelde kosten niet voor toewijzing vatbaar. De posten die kennelijk geen betrekking hebben op de aanpassingen van de badkamer, te weten "Verhuiskosten Moonen" ad f 552,50 en "Diverse huishoudelijke kosten" ad f 800,61 acht de rechtbank evenmin voor toewijzing vatbaar. [gedaagde 2] heeft zich tegen toewijzing van de verhuiskosten verzet door te stellen dat [Don (eiser)] de verhuizing van de spullen van de moeder zonder enig overleg met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft doen plaatsvinden. Gelet hierop zijn die kosten, aldus [gedaagde 2], volstrekt nodeloos gemaakt. Nu [Don (eiser)] die stelling niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, dienen die kosten naar het oordeel van de rechtbank voor rekening te blijven van [Don (eiser)]. Bij gebreke van enig(e) (afschrift van een) nota dan wel enige specificatie, dienen ook de gestelde huishoudelijke kosten als volstrekt onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. Het vorenstaande brengt met zich dat het eerste onderdeel ad f 11.469,43 van de totaal door [Don (eiser)] van de nalatenschap gevorderde kosten geacht worden geen deel uit te maken van de nalatenschap van de moeder. 3.7.2 Het tweede onderdeel van de vordering heeft betrekking op nog door [Don (eiser)] te ontvangen gelden met betrekking tot het pand aan de [adres], het pand "Palthe" genaamd. Weliswaar heeft [Don (eiser)] bij repliek een nadere specificatie gegeven van die beweerdelijk nog te ontvangen gelden, doch nu hij ook dienaangaande geen enkel (afschrift van een) origineel bewijsstuk in het geding heeft gebracht, hoewel daartoe verzocht door [gedaagde 2], is in rechte niet ondubbelzinnig vast komen te staan dat er een gehoudenheid van de nalatenschap bestaat het bedrag van f 7.150,00 aan [Don (eiser)] te voldoen. Mitsdien wordt ook dit tweede onderdeel van de vordering van [Don (eiser)] geacht geen deel uit te maken van de nalatenschap van de moeder. 3.7.3 Ook ten aanzien van het derde, vierde en vijfde onderdeel van de vordering van [Don (eiser)] op de nalatenschap van de moeder van respectievelijk f 875,00 ("Uitgevoerde, en door mij betaalde werkzaamheden i.o. van moeder"), f 768,00 aan reiskosten en f 313,20 ("Reparatie verwarming [adres]") heeft [Don (eiser)], hoewel daartoe verzocht door [gedaagde 2], verzuimd stukken in het geding te brengen waaruit onmiskenbaar is af te leiden dat die kosten daadwerkelijk door hem zijn gemaakt. Gelet hierop moeten ook die door [Don (eiser)] geclaimde kosten geacht worden geen deel uit te maken van de nalatenschap van de moeder. 3.7.4 Uit hetgeen in de rechtsoverwegingen 3.7 tot en met 3.7.3 is overwogen volgt, dat ook het sub 4 bij dagvaarding gevorderde zal worden afgewezen. 3.8 Nu de inhoud van het door [Don (eiser)] gedane voorstel ter verdeling (bijlage 2a bij productie 1 van de conclusie van eis) afwijkt van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het sub 1 primair ("dat de verdeling (…) bij de conclusie van eis,") worden afgewezen. Zoals overwogen in de rechtsoverwegingen 3.6.4 en 3.7.4 zal tevens het sub 3 en 4 van de dagvaarding gevorderde worden afgewezen. In afwachting van het door [Don (eiser)] te leveren bewijs (rechtsoverweging 3.5) zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden. In reconventie (I) 3.9 Nu [gedaagde 1] heeft erkend dat zij en [gedaagde 2] ieder een bedrag van f 32.500,00 van de moeder hebben ontvangen, doch daaraan heeft toegevoegd dat ook [Don (eiser)] zelf een voordeel van f 35.000,00 heeft genoten, zulks in verband met het door de moeder aan [Don (eiser)] verkochte pand aan het [adres], zal de rechtbank [gedaagde 1] toelaten om door alle middelen rechtens te bewijzen dat de moeder de opbrengst van de verkoop aan [Don (eiser)] van het pand aan het [adres] gelijkelijk onder [Don (eiser)], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wilde verdelen, dat de moeder ter besparing van overdrachtsbelasting en notariskosten het deel van [Don (eiser)] meteen in mindering heeft gebracht op de door [Don (eiser)] te betalen koopprijs van f 100.000,00 en, gelet hierop, die door [Don (eiser)] te betalen koopprijs heeft bepaald op een bedrag van f 65.000,00, na betaling waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder f 32.500,00 van de moeder als schenking hebben ontvangen. Indien [gedaagde 1] slaagt in het bewijs, zal [Don (eiser)], zoals gevorderd door [gedaagde 1], een bedrag van f 2.500,00 in de nalatenschap moeten inbrengen. 3.10 Bij de beoordeling van de stelling van [gedaagde 1] dat [Don (eiser)] een bedrag van f 60.000,00 op de voet van het bepaalde in artikel 4:1132 BW moet inbrengen, nu het pand aan de Kerkstraat 11-13 te Brunssum door de moeder volgens [gedaagde 1] voor een te lage prijs, namelijk voor f 375.000,00, aan [Don (eiser)] is verkocht, stelt de rechtbank voorop dat verkoop tegen een te lage prijs, dat wil zeggen verkoop voor een substantieel lager bedrag dan de verkoopwaarde, als schenking in de zin van voormeld artikel kan worden gekwalificeerd. Uit een verkoop tegen een te lage prijs kan immers worden afgeleid dat de verkoper de bedoeling had de koper te bevoordelen, zoals voor schenking is vereist. Zoals gezegd was de (vrije) onderhandse verkoopwaarde van het betreffende pand aan de [adres] door "C&L Adviseurs" getaxeerd op een bedrag van f 435.000,00. Het pand is echter in verhuurde staat aan [Don (eiser)] verkocht. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat de verkoopwaarde van een huis vrij van huur hoger ligt dan de verkoopwaarde van een huis in verhuurde staat. Gelet hierop lag het voor de hand dat de uiteindelijk door [Don (eiser)] betaalde prijs lager lag dan de getaxeerde (vrije) onderhandse verkoopwaarde. Van de door [Don (eiser)] betaalde prijs kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gezegd worden dat deze substantieel lager was dan de getaxeerde (vrije) verkoopwaarde, zodat [Don (eiser)] naar het oordeel van de rechtbank een alleszins reële prijs voor het pand heeft betaald. Dat uit het door [gedaagde 2] overgelegd taxatierapport van "Kerkhoffs Makelaardij O.G." ten behoeve van de door haar ingediende reconventionele vordering blijkt dat het pand ook in verhuurde staat een hogere verkoopwaarde heeft, namelijk van f 405.000,00, dan de prijs waarvoor het uiteindelijk aan [Don (eiser)] is verkocht, kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan afdoen. Weliswaar valt het verschil van f 30.000,00 tussen taxatiewaarde en koopprijs in het voordeel uit van [Don (eiser)], doch van een zodanig substantieel verschil dat daaruit een bevoordelingsbedoeling van de moeder kan worden afgeleid, acht de rechtbank absoluut geen sprake. Het vorenoverwogene brengt dan ook met zich dat [Don (eiser)] naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden is een bedrag van f 60.000,00 in de nalatenschap in te brengen. 3.11 Bij volstrekte gebreke van enige nadere motivering en onderbouwing van de door [Don (eiser)] betwiste stelling van [gedaagde 1] dat [Don (eiser)] een personenauto van het merk Lancia, die destijds een waarde had van f 20.000,00, van de moeder als schenking heeft gekregen dan wel zich heeft toegeëigend, zal de rechtbank aan die stelling voorbijgaan. Voor een dienaangaande voor [Don (eiser)] bestaande inbrengverplichting is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen plaats. 3.12 In afwachting van het door [gedaagde 1] te leveren bewijs (rechtsoverweging 3.9) zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden. In reconventie (II) 3.13 Zoals reeds overwogen in de rechtsoverwegingen 3.4 tot en met 3.4.3 zijn [Don (eiser)], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet gehouden rente over de door hen van de moeder geleende bedragen van respectievelijk f 35.000,00, f 30.000,00 en f 3.000,00 aan de nalatenschap te betalen dan wel in de nalatenschap in te brengen, zodat de rechtbank aan het dienaangaande door [gedaagde 2] gevoerde betoog voorbij zal gaan. 3.14 Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 3.6 tot en met 3.6.3 passeert de rechtbank ook de stelling van [gedaagde 2] dat [gedaagde 1] verplicht is de waarde van de garageboxen in te brengen. Zoals gezegd is de inbrengverplichting van [gedaagde 1] beperkt tot de inbreng van een bedrag van f 14.000,00 ten behoeve van de bouw van de garageboxen, te vermeerderen met de ingevolge het bepaalde in artikel 4:1144 BW verschuldigde rente vanaf het openvallen van de nalatenschap van de moeder, zijnde 3 mei 1995. Als eigenaresse van de garageboxen komen [gedaagde 1], anders dan [gedaagde 2] heeft aangevoerd, de huurpenningen toe vanaf de datum van overlijden van de moeder. Met het overlijden van de moeder is immers het vruchtgebruik van de moeder en het daaruit voortvloeiende recht op de huurpenningen komen te vervallen. 3.15 In rechtsoverweging 3.10 heeft de rechtbank reeds overwogen dat [Don (eiser)] voor het pand aan de [adres] een reële prijs heeft betaald, het door [gedaagde 2] in het geding gebrachte taxatierapport van "Kerkhofs Makelaardij O.G." ten spijt. Van een inbrengverplichting is mitsdien geen sprake. Dat [gedaagde 2] nog heeft aangevoerd dat tussen partijen in het geheel geen overleg heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank weliswaar betreurenswaardig, doch is naar haar oordeel niet relevant voor het antwoord op de vraag of bij de verkoop van het betreffende pand sprake is geweest van bevoordeling van [Don (eiser)]. Ten aanzien van de door [gedaagde 2] gestelde "omvangrijke werkzaamheden" die [Don (eiser)] aan het pand zou hebben laten verrichten, overweegt de rechtbank dat, hoewel [gedaagde 2] genoegzaam heeft gemotiveerd dat [Don (eiser)] de gestelde werkzaamheden heeft laten uitvoeren door derden op rekening van de moeder, geenszins is komen vast te staan dat de moeder geen opdracht tot de uitvoering van die werkzaamheden heeft gegeven. Mitsdien dient het - bij gebreke van (een begin van) bewijs van het tegendeel - ervoor te worden gehouden dat de moeder als eigenaresse van het pand [Don (eiser)] opdracht heeft gegeven de werkzaamheden voor haar rekening door derden te laten uitvoeren. De girale betalingen ter zake van die werkzaamheden kunnen niet anders dan met het plaatsen van de handtekening van de moeder en mitsdien met haar goedkeuring verricht zijn, nu gesteld noch gebleken is dat [Don (eiser)] mederekeninghouder was. Dat de moeder ten tijde van de uitvoering van die werkzaamheden ziek was en in het ziekenhuis verbleef, maakt dat niet anders. De moeder was kort voor haar overlijden nog in staat meergenoemde volmacht te schrijven, zodat het aannemelijk is dat zij ook in staat was [Don (eiser)] te verzoeken de litigieuze werkzaamheden te laten uitvoeren. Overigens zijn alle door [gedaagde 2] overgelegde rekeningen en één bankafschrift (productie IV van de conclusie van antwoord in conventie en conclusie van eis in reconventie) alle gedateerd vóór de levering op 28 april 1995 alsmede vóór de verkoop van het pand op 6 april 1995. Het betoog van [gedaagde 2] dat de gestelde verbeteringen hebben plaatsgevonden na de door "C&L Adviseurs" verrichte taxatie, zodat de taxatiewaarde eigenlijk nog hoger zou zijn uitgevallen, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen soelaas. Indien de (taxatie)waarde al zou toenemen met het totaalbedrag van de kosten van meergenoemde verbeteringen, zijnde f 9.079,77 inclusief schoonmaakkosten - het is een feit van algemene bekendheid dat zulks nimmer het geval is - dan nog is er volstrekt geen sprake van dat [Don (eiser)] een substantieel lager bedrag dan de verkoopwaarde heeft betaald. Aan het oordeel in rechtsoverweging 3.10 dat [Don (eiser)] een reële prijs heeft betaald voor het pand aan de [adres] doet het door [gedaagde 2] gestelde dan ook allerminst af. 3.16 Het betoog van [gedaagde 2] dat de moeder het pand aan het [adres] voor een te lage prijs aan [Don (eiser)] heeft verkocht, verwerpt de rechtbank. Slechts de prijs waarvoor genoemd pand aan [Don (eiser)] is verkocht, te weten f 65.000,00, is rechtens komen vast te staan, omdat [Don (eiser)] die prijs bij conclusie van antwoord in reconventie zelf heeft genoemd en [gedaagde 2] die prijs bij repliek niet meer heeft betwist. Nu [gedaagde 2] nog niet eens gestéld heeft wat volgens haar de verkoopwaarde van het pand is en mitsdien ook niet kan worden bepaald of het pand voor een te lage prijs is verkocht, mist dit onderdeel van de vordering feitelijke grondslag. Voorts vermag de rechtbank niet in te zien dat [Don (eiser)] gehouden zou zijn "de relevante be-scheiden betrekkelijk voormelde verkoop" over te leggen. Zoals gezegd is slechts relevant het antwoord op de vraag of het pand voor een te lage prijs is verkocht. Kennelijk heeft geen prijsbepaling dan wel taxatie door een derde plaatsgehad, zodat daarvan geen be-scheiden voorhanden zijn. Voorts vormt zoals gezegd de prijs waarvoor het pand uiteindelijk verkocht is geen twistpunt, zodat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende belang voor [gedaagde 2] bestaat om [Don (eiser)] de "bescheiden betrekkelijk voormelde verkoop" over te doen leg-gen. Het door [gedaagde 2] gedane beroep op artikel 843a Rv gaat dan ook niet op. Ook artikel 843b Rv mist toepassing, nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] "een schriftelijk bewijsmiddel heeft verloren" zoals vereist door genoemd artikel. Overigens neemt de rechtbank bij een en an-der in aanmerking dat een familierelatie c.q. een ouder-kindrelatie, zoals in het onderhavige geval, met zich brengt dat het opmaken, verstrekken of verlangen van schriftelijke bewijs-stukken niet althans minder voor de hand ligt. Van strijd met de eisen van de redelijkheid en billijkheid dan wel van schending van een zorgvuldigheidsnorm, zoals nog door [gedaagde 2] is aan-gevoerd, acht de rechtbank dan ook geen sprake. 3.17 Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft [Don (eiser)] erkend dat hij een bedrag van f 17.700,00 van de bankrekening van de moeder heeft gehaald, zulks echter, aldus [Don (eiser)], in opdracht van de moeder. Nu [gedaagde 2] vervolgens gemotiveerd heeft bestreden dat genoemd bedrag in opdracht van de moeder van de rekening is gehaald en [Don (eiser)] daar bij dupliek niet meer op heeft gereageerd, dient het ervoor te worden gehouden dat de moeder geen opdracht heeft verstrekt om meergenoemd bedrag van de rekening te halen, zodat [Don (eiser)] dit bedrag thans aan de nalatenschap dient terug te betalen. 3.18 Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.11 heeft overwogen ten aanzien van de vermeende inbrengverplichting van [Don (eiser)] van (de waarde van) de auto van het merk Lancia, gaat de rechtbank voorbij aan het dienaangaande door [gedaagde 2] gestelde. 3.19 Het door [gedaagde 2] aangevoerde met betrekking tot de in de woning van de moeder aangetroffen roerende zaken, waarvan een deel eigendom zou zijn van [gedaagde 2], heeft [Don (eiser)] betwist, met dien verstande dat hij te kennen heeft gegeven geen aanspraak te maken op de roerende zaken die tot de nalatenschap behoren. Onbetwist is het door [gedaagde 2] als productie V van de conclusie van eis in reconventie overgelegd overzicht. Gelet hierop zal de rechtbank [gedaagde 2] toelaten om door alle middelen rechtens te bewijzen welke in de woning van de moeder aangetroffen roerende zaken, zoals vermeld op het onbetwiste als productie V van de conclusie van eis in reconventie overgelegd overzicht, tot de nalatenschap behoren en welke haar eigendom zijn, alsmede welke van alle vorenbedoelde zaken [Don (eiser)] zich heeft toegeëigend dan wel heeft opgeslagen. Indien [gedaagde 2] slaagt in het bewijs, dan dient [Don (eiser)] de betreffende zaken aan de nalatenschap respectievelijk [gedaagde 2] terug te geven. 3.20 Nu [Don (eiser)] bij conclusie van dupliek in reconventie niet meer heeft betwist dat de moeder een tapijt van f 7.475,00 heeft aangeschaft, dat thans kennelijk nog in de woning van [Don (eiser)] (en [gedaagde 2]) ligt, dient [Don (eiser)] dit tapijt aan de nalatenschap terug te geven. 3.21 In afwachting van het door [gedaagde 2] te leveren bewijs (rechtsoverweging 3.19) houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan. 4. Uitspraak De rechtbank: In conventie laat [Don (eiser)] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], anders dan hij zelf, ieder een bedrag van f 32.500,00 van de moeder als schenking hebben ontvangen; In reconventie (I) laat [gedaagde 1] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen dat de moeder de opbrengst van de verkoop aan [Don (eiser)] van het pand aan het [adres] gelijkelijk onder [Don (eiser)], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wilde verdelen, dat de moeder ter besparing van overdrachtsbelasting en nota-riskosten het deel van [Don (eiser)] meteen in mindering heeft gebracht op de door [Don (eiser)] te betalen koopprijs van f 100.000,00 en, gelet hierop, die door [Don (eiser)] te betalen koopprijs heeft bepaald op een bedrag van f 65.000,00, na betaling waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder f 32.500,00 van de moeder als schenking hebben ontvangen; In reconventie (II) laat [gedaagde 2] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen welke in de woning van de moeder aangetroffen roerende zaken, zoals vermeld op het als productie V van de conclusie van eis in reconventie overgelegd overzicht, tot de nalatenschap behoren en welke haar eigendom zijn, alsmede welke van alle vorenbedoelde zaken [Don (eiser)] zich heeft toegeëigend dan wel heeft opgeslagen; In conventie en in reconventie (I en II) bepaalt dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maas-tricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden be-paald, nadat [Don (eiser)], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij akte hebben opgegeven of getuigen zullen worden voor-gebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen; verwijst de zaak naar de rol van 4 april 2002 met peremptoirstelling voor akte houdende op-gave getuigen aan de zijde van [Don (eiser)], [gedaagde 1] en [gedaagde 2], alsmede voor akte houdende verhinder-data in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave aan de zijde van alle partijen; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. Hoeksta en ter openbare civiele terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. ThP