Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0666

Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100856/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200100856/1. Datum uitspraak: 27 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: burgemeester en wethouders van Gorssel, appellanten, en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluiten van 14 juni 2000, kenmerk MBG 2000064240 en MBG 2000064236, heeft verweerder op grond van de Wet geluidhinder de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting, vanwege een spoorweg respectievelijk een weg, van de gevels van de in de besluiten genoemde woningen vastgesteld. Tevens heeft verweerder bij deze besluiten voor de betrokken woningen de aard van de maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege een weg. Deze besluiten zijn aangehecht. Bij besluit van 11 januari 2001, kenmerk MBG 2001003713, verzonden op 11 januari 2001, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 16 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 2 april 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door J. Mook en G. Raaben, ambtenaren van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B. Vink en mr. F.V.A. Malaihollo, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellanten keren zich tegen het ontbreken van een voldoende financiële waarborg in de besluiten in primo van 14 juni 2000 voor de uitvoering van de saneringswerkzaamheden die uit deze besluiten voortvloeien. Bij de bewoners van de woningen die op de zogenoemde A- en Raillijst staan zijn verwachtingen gewekt over de saneringswerkzaamheden en de subsidiering daarvan. Gezien de te verwachten bedragen aan isolatiekosten en rijkssubsidie zouden zij, aldus appellanten, ongeveer ƒ 5.000 (€ 2268,90) tot ƒ 20.000,00 (€ 9075,60) per woning in eigen beheer moeten reserveren om de saneringswerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Door het ontbreken van een voldoende financiële waarborg komt de uitvoering van de saneringswerkzaamheden in gevaar. 2.2. Verweerder heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat de besluiten van 14 juni 2000 geen betrekking hebben op de financiering van de in deze besluiten opgenomen geluidwerende maatregelen. 2.3. Ten aanzien van het besluit in primo van 14 juni 2000, kenmerk MBG2000064240, dat betrekking heeft op het vaststellen van de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting vanwege een spoorweg en de daarbij behorende maatregelen, overweegt de Afdeling dat, alvorens kan worden ingegaan op het bezwaar van appellanten tegen het bestreden besluit, beoordeeld moet worden of verweerder bevoegd was tot het nemen van het besluit in primo. Bij uitspraak van 20 februari 2002, no. 200002341/1 (aangehecht), heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder niet bevoegd is om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een spoorweg en maatregelen vast te stellen in het geval er sprake is van een bestaande situatie. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het besluit in primo van 14 juni 2000, kenmerk MBG 2000064240, onbevoegd is genomen. Nu verweerder dit in het bestreden besluit niet heeft onderkend, kan dit besluit, voorzover het betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen voornoemd besluit in primo, niet in stand blijven. 2.4. Ten aanzien van het besluit in primo van 14 juni 2000, kenmerk MBG 2000064236, overweegt de Afdeling het volgende. Verweerder heeft zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat het in overweging 2.1 genoemde bezwaar eerst aan de orde kan komen bij het besluit tot toekennen van subsidie en derhalve in deze procedure niet kan leiden tot herroeping van voornoemd besluit in primo. 2.5. Gelet op het vorenstaande is het beroep, voorzover het betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit in primo van 14 juni 2000, kenmerk MBG 2000064240, gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Nu herroeping van het besluit in primo de enige beslissing is die verweerder na vernietiging van het bestreden besluit kan nemen, ziet de Afdeling aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op de hierna te melden wijze in de zaak te voorzien. Het beroep, voor het overige, is ongegrond. 2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 11 januari 2001, kenmerk MBG 2001003713, voorzover het de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 juni 2000, kenmerk MBG 2000064240 betreft; III. verklaart het bezwaar van appellanten tegen het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 juni 2000, kenmerk MBG 2000064240, gegrond; IV. herroept het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 14 juni 2000, MBG 2000064240; V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd; VI. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein?Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. M.G.J. Parkins?de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Soede Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002 270. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,