Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0673

Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103059/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200103059/1. Datum uitspraak: 27 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. burgemeester en wethouders van Haaren, 2. [appellant], appellanten, en gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Haaren, op voorstel van burgemeester en wethouders van 12 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Haaren West, herziening 1999". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht. Verweerders hebben bij hun besluit van 22 mei 2001, no. 716757, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 13 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2001, en appellant sub 2 bij brief van 13 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door drs. T. Diebels, ambtenaar van de gemeente, appellant sub 2 in persoon en vertegenwoordigd door [gemachtigde], gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. P. van Driel-Faasen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bestemmingsplan 'Haaren West' is op 3 januari 1993 vastgesteld. Aan het plan is door verweerders gedeeltelijk goedkeuring onthouden. Met het bestemmingsplan 'Haaren West, herziening 1999' wordt beoogd te voldoen aan de verplichting die uit artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke ordening (hierna: de Wet) voortvloeit om na een onthouding van goedkeuring een nieuw plan op te stellen. Tevens zijn in het plan reeds voorgedane ontwikkelingen opgenomen en enkele omissies hersteld. Verweerders hebben dit plan gedeeltelijk goedgekeurd. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast. 2.3. Appellanten menen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plandeel met de bestemming “Wonen” en de aanduiding WzIII, voorzover dit betrekking heeft op de twee bouwpercelen aan de [lokatie]. Appellanten sub 1 stellen daartoe dat de wijziging van de bestemming van genoemd perceel niet in strijd is met het door de gemeente gevoerde beleid daar het niet gaat om een nieuwe ontwikkeling. 2.3.1. Verweerders hebben wegens strijd met het motiverings- en gelijkheidsbeginsel goedkeuring aan het plandeel onthouden. Zij achten dit gedeelte van het plan in strijd met het door de gemeente gehanteerde uitgangspunt om naast het vaststellen van een plan op grond van artikel 30 van de Wet enkel reeds voorgedane ontwikkelingen op te nemen en omissies te herstellen. Verweerders stellen zich op het standpunt dat het wijzigen van een agrarische bestemming in een woonbestemming in dit geval een nieuwe ontwikkeling vormt. 2.3.2. Ten aanzien van de stelling van appellant sub 2 dat aangezien zijn bedenkingen niet gericht waren op onthouding van goedkeuring van het plandeel, verweerders in strijd met het tweede lid van artikel 28 van de Wet goedkeuring hebben onthouden, is de Afdeling van oordeel dat verweerders ingevolge dit tweede lid niet enkel op grond van de ingebrachte bedenkingen goedkeuring kunnen onthouden, maar ook wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening. 2.3.3. De Afdeling overweegt ten aanzien van de twee bouwpercelen aan de [lokatie] dat verweerders deze situatie, mede gelet op het besluit van de gemeenteraad van 4 juli 1979 om ter plaatse twee bouwpercelen toe te kennen, niet met een nieuwe ontwikkeling op een lijn hebben kunnen stellen. Verweerders zijn derhalve ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de gemeenteraad dit plandeel in strijd met zijn uitgangspunt heeft vastgesteld en hebben ten onrechte om deze reden goedkeuring onthouden. Hieruit volgt dat verweerders een planologische beoordeling van dit plandeel niet achterwege hebben kunnen laten. In verband hiermee zijn het beroep van appellanten sub 1 en het beroep van appellant sub 2 in zoverre gegrond en dient het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. 2.4. Appellant sub 2 heeft bezwaar tegen de goedkeuring van het plan, voorzover dit plan niet voorziet in de bouw van een vrijstaande seniorenwoning op het perceel kadastraal bekend als Haaren, sectie [...], nr. [...]. Hij voert daartoe onder meer aan dat er sprake is van een integrale herziening en geen herziening die uitsluitend voldoet aan de verplichting van artikel 30 van de Wet. 2.4.1. De gemeenteraad heeft niet ingestemd met het verzoek van appellant sub 2, daar zij als uitgangspunt voor het plan hanteert om naast het vaststellen van een plan op grond van artikel 30 van de Wet enkel reeds voorgedane ontwikkelingen op te nemen en omissies te herstellen. Zij hanteert dit uitgangspunt omdat zij als beleid voert dat in afwachting van het opstellen van de zogenoemde StructuurvisiePlus geen nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan. 2.4.2. Verweerders achten het plan op dit punt niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij onderschrijven het standpunt van het gemeentebestuur. 2.4.3. De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. Blijkens de stukken zal in de StructuurvisiePlus een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld van de gemeente worden vastgesteld. Daarbij zal worden vastgesteld waar en in welke mate inbreiding door het toekennen van een bouwperceel mogelijk is. Het beleid dat in afwachting hiervan geen nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan is in het algemeen niet onredelijk. Het standpunt van appellant dat dit plan een integrale herziening betreft acht de Afdeling gelet op de in het plan opgenomen herzieningen onjuist. Niet in geschil is dat het verzoek van appellant sub 2 een nieuwe ontwikkeling betreft. Verweerders hebben zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het toekennen van een bouwperceel in strijd is met het door de gemeenteraad gevoerde beleid. Dit brengt met zich dat verweerders hebben kunnen instemmen met het achterwege laten door de gemeenteraad van een nadere planologische beoordeling van de toekenning van een bouwperceel ter plaatse. In hetgeen appellant heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders goedkeuring aan het plan hadden moeten onthouden, omdat de gemeenteraad in dit geval niet aan haar beleid had kunnen vasthouden. 2.4.4. Ook overigens ziet de Afdeling in hetgeen appellant sub 2 heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Het beroep van appellant sub 2 is op dit punt ongegrond. 2.5. Ten aanzien van appellanten sub 1 is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van appellant sub 2 dienen verweerders op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van appellanten sub 1 geheel en dat van appellant sub 2 deels gegrond; II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 mei 2001, no. 716757, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming 'Wonen' en de aanduiding WzIII voor zover dit betrekking heeft op een perceel aan de [lokatie] en aan artikel D, achtste lid, van de planvoorschriften; III. verklaart het beroep van appellant sub 2 voor het overige ongegrond; IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellant sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 659,30, waarvan een gedeelte groot € 644,37 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellant sub 2; V. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffiegeld (€ 204,20 voor appellanten sub 1 en € 102,10 voor appellant sub 2) vergoedt. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Soede Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002 270-5502. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,