Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0692

Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200106087/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200106087/1. Datum uitspraak: 27 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het verzoek van: [appellant], wonend te [woonplaats], om herziening als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht van de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2001, in zaak no. 200003170/1. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 september 1997 heeft de gemeenteraad van Ermelo vastgesteld het bestemmingsplan "Wijziging nr. 52 bestemmingsplan Buitengebied 1983". Gedeputeerde staten van Gelderland hebben bij hun besluit van 7 april 1998, nr. RE97.90794, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 23 september 1999, nr. E01.98.0283/P01, heeft de Afdeling het beroep tegen dit besluit kennelijk gegrond geacht en dit besluit vernietigd. Gedeputeerde staten van Gelderland hebben bij hun besluit van 2 mei 2000, nr. RE1999.93873, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 24 oktober 2001, in zaak no. 200003170/1, heeft de Afdeling het beroep van appellant ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht. Bij brief van 11 december 2001 heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2002, waar verzoeker in persoon is verschenen. Voorts zijn gehoord gedeputeerde staten van Gelderland, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, de gemeenteraad van Ermelo, vertegenwoordigd door J.P. Zwijnenburg en A. Schaap, ambtenaren van de gemeente, en Bungalowpark Horsterland B.V., vertegenwoordigd door mr. I.E. Nauta, advocaat te Arnhem. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2.2. In haar uitspraak van 24 oktober 2001 heeft de Afdeling het beroep van verzoeker en anderen ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de Afdeling allereerst overwogen dat aan een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Voorts is overwogen dat door de herinrichting van het bestaande recreatieterrein een verbetering van de situatie aldaar zal optreden. Naar het oordeel van de Afdeling is de behoefte aan uitbreiding van het bestaande recreatieterrein voldoende aangetoond. Niet aannemelijk is geworden dat op het gehele terrein meer dan de voorziene 47 recreatie-eenheden zullen komen of dat deze eenheden voor permanente bewoning zullen worden gebruikt. Ten aanzien van de aardgastransportleidingen die zich in het plangebied bevinden, heeft de Afdeling geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid een afstand van vijf meter tussen de recreatie-eenheden en de leidingen hebben kunnen aanhouden. De stelling van verzoeker en de overige appellanten, dat oud-recreanten en bewoners hun belangen niet konden verdedigen heeft de Afdeling niet gedeeld. 2.3. Verzoeker betwist de juistheid van de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2001. In zijn verzoekschrift verwijst hij naar dezelfde feiten en omstandigheden als eerder in het beroepschrift. Verzoeker draagt naar het oordeel van de Afdeling geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan. Dit brengt mee dat voor herziening van de bestreden uitspraak geen ruimte bestaat. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Bindels Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002 85-400. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,