
Jurisprudentie
AE0696
Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100891/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100891/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200100891/1.
Datum uitspraak: 27 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Arenco Nederland B.V.", gevestigd te Lochem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Kondor Wessels Projecten B.V.", gevestigd te Rijssen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
“Aannemersbedrijf P. Hoedemakers & Zn. B.V.”, gevestigd te Rosmalen,
appellanten,
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2000 heeft de gemeenteraad van Lochem, op voorstel van burgemeester en wethouders van 25 april 2000, aangevuld bij voorstel van 16 mei 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Lochem Oost, 1998".
Het besluit van de gemeenteraad en de voorstellen van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 2 januari 2001, kenmerk RE2000.55201, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 16 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2001, appellante sub 2 bij brief van 22 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2001, appellante sub 3 bij brief van 23 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2001, en appellante sub 4 bij faxbericht van
27 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2001, beroep ingesteld. Appellante sub 3 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 27 maart 2001. Deze brieven en dit faxbericht zijn aangehecht.
Bij brief van 18 mei 2001 hebben verweerders meegedeeld dat het beroepschrift hen geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 oktober 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2002, waar appellanten sub 1 in persoon, appellante sub 3, vertegenwoordigd door
mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Enschede, appellante sub 4, vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te Den Bosch, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Appellante sub 2 is niet ter zitting verschenen.
Voorts zijn ter zitting gehoord de gemeenteraad van Lochem, vertegenwoordigd door J.A.J. Hoefnagels, G.H. Fraas B.V, vertegenwoordigd door mr. A.V.P.M. Gijselhart, advocaat te Zutphen, alsook G.H. Fraas, en twee groepen omwonenden, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en
[omwonende], respectievelijk door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het gebied Lochem-Oost gelegen tussen de Berkel, het buitengebied, de Barchemseweg, de Nieuwstad en de Graaf Ottoweg.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”, de bestemming “Woondoeleinden categorie II” en een gedeelte van de bestemming “Horeca”, alles voor zover nader aangeduid op de bij het plan behorende kaart. Voor het overige hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. De bestemming “Horeca”
2.4.1. Appellanten sub 1, eigenaren en uitbaters van restaurant “Mondani”, betogen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan een gedeelte van de bestemming “Horeca” op het perceel [lokatie]. Zij stellen dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd is, onder meer omdat voldoende parkeergelegenheid voorhanden is.
2.4.2. De gemeenteraad heeft het standpunt ingenomen dat het niet gaat om de percentuele toeneming van de bebouwingsmogelijkheden, maar om de vraag of deze mogelijkheden vanuit ruimtelijke overwegingen acceptabel zijn. Het plan voorziet in een aanvaardbare bebouwingsdichtheid en er resteert naar zijn oordeel voldoende parkeergelegenheid.
2.4.3. Verweerders hebben dit gedeelte van het plan in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat de uitbreidingsmogelijkheid voor de horecagelegenheid van 40% ten opzichte van het gehele bouwblok strijdt met de uitgangspunten van een goede ruimtelijke invulling. Daarbij hebben verweerders in aanmerking genomen dat het restaurant gevestigd is in een woonwijk, en dat een beschrijving van de ontwikkelingen ter plaatse en een toelichting inzake parkeermogelijkheden bij een dergelijke uitbreiding ontbreken.
2.4.4. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is van belang dat het plan niet alleen de mogelijkheid opent de bij het restaurant gebouwde betimmerde pergola te legaliseren. Immers, nu de plankaart geen andere bouwhoogte aangeeft, kan, ingevolge artikel 8, vierde lid, van de voorschriften van het plan, de betimmerde pergola ook worden vervangen door een gebouw met ten hoogste twee bouwlagen, al dan niet met kap. Hiermee maakt het plan een aanzienlijke uitbreiding van het restaurant mogelijk. Aan het plan ontbreekt een goede ruimtelijke afweging van de belangen bij de uitbreiding van de bebouwing op het perceel in samenhang met parkeermogelijkheden tegenover de belangen van omwonenden.
2.4.5. In hetgeen appellanten sub 1 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben onthouden aan het plan.
Het beroep van appellanten sub 1 is ongegrond.
2.5. De bestemmingen “Bedrijfsdoeleinden” en “Woondoeleinden categorie II”
2.5.1. De gemeenteraad heeft aan het plandeel dat globaal is gelegen tussen de Graaf Ottoweg, de Berkel, de Endepol en de Nieuweweg, de bestemmingen “Bedrijfsdoeleinden” en “Woondoeleinden categorie II” toegekend. De raad heeft hiermee beoogd enerzijds de positieve bestemming van het kipverwerkingsbedrijf G.H. Fraas B.V. te handhaven en anderzijds de bouw van twee appartementencomplexen en twee woningen onder één kap mogelijk te maken.
2.5.2. Verweerders hebben aan de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” goedkeuring onthouden. Hiertoe hebben zij overwogen dat het bedrijf van
G.H. Fraas B.V. in milieucategorie 3 van de bij het plan behorende Lijst van bedrijfstypen valt, zodat het geen positieve bestemming heeft gekregen en dat de toelaatbaarheid van dit bedrijf daardoor afhankelijk is van een vrijstelling. Verweerders achten dit onredelijk gelet op het feit dat het bedrijf reeds lang ter plaatse is gevestigd, dat in 1995 een milieuvergunning is verleend en daarna nog investeringen hebben plaatsgehad. Verweerders hebben voorts belang gehecht aan het feit dat de gemeente geen stappen heeft ondernomen om te komen tot verplaatsing van het bedrijf.
Verweerders hebben voorts goedkeuring onthouden aan de bestemming “Woondoeleinden categorie II”. Zij hebben hierbij in aanmerking genomen dat de in het plan voorziene woningen het kipverwerkingsbedrijf volledig beperken in zijn groeimogelijkheden. Verweerders hebben de geplande appartementencomplexen in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening, nu de gemeenteraad geen rekening heeft gehouden met een milieucirkel van 100 meter. Voorts is volgens verweerders de ontsluiting van de appartementengebouwen niet afdoende geregeld en dient aandacht te worden geschonken aan de verkeersveiligheid bij het ontwikkelen van nieuwe bouwmogelijkheden. De onthouding van goedkeuring betreft het gehele gebied waarin de nieuwbouw is gesitueerd omdat dit naar de mening van verweerders een ruimtelijk geheel vormt.
2.5.3. Appellante sub 2 betoogt dat haar perceel waarop de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” rust, geen relatie heeft met de bouwmogelijkheden, zodat verweerders aan deze bestemming in redelijkheid geen goedkeuring hebben kunnen onthouden.
Appellante sub 3 kan zich eveneens niet verenigen met de onthouding van goedkeuring aan de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”. Zij betoogt dat het kipverwerkingsbedrijf G.H. Fraas B.V. geen categorie 3-bedrijf is in de zin van de bij het bestemmingsplan behorende Lijst van bedrijfstypen, zodat de milieucirkel minder dan 100 meter mag bedragen.
Tevens richt het beroep van appellante zich tegen de onthouding van goedkeuring aan de bestemming “Woondoeleinden categorie II”, omdat het plan door middel van vrijstellingsbevoegdheden wel uitbreidingsmogelijkheden biedt aan het kipverwerkingsbedrijf. Zo het bedrijf in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt, is dit volgens appellante het gevolg van de reeds bestaande woningen in de nabije omgeving. Zij is tevens van mening dat de ontsluiting van de geplande appartementencomplexen wel afdoende is geregeld.
Het beroep van appellante sub 4 is ook gericht tegen de onthouding van goedkeuring aan de bestemming “Woondoeleinden categorie II”. Appellante betoogt dat haar bouwperceel buiten de milieucirkel van
G.H. Fraas B.V. ligt, zodat het geplande appartementencomplex de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf niet beperkt. Voorts beschikt appellante voor haar perceel over een separate, door verweerders goedgekeurde, ontsluiting.
2.5.4. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders het kipverwerkingsbedrijf G.H. Fraas B.V. terecht aangemerkt als een vleesverwerkend bedrijf in de zin van de Lijst van bedrijfstypen, nu daaronder niet slechts slachtwerkzaamheden doch ook overige vleesverwerkende activiteiten moeten worden verstaan. Dit bedrijf moet derhalve, ook indien er geen kippen worden geslacht maar anderszins verwerkt, worden aangemerkt als een categorie 3-bedrijf met een milieucirkel met een straal van 100 meter. Daaraan hebben verweerders de consequentie kunnen verbinden dat woningbouw binnen deze cirkel de bedrijfsvoering van het bedrijf zal beperken. Zij hebben gewicht kunnen toekennen aan het leefmilieu dat zou ontstaan wanneer de gewenste woningbouw wordt gerealiseerd, en aan het ontbreken van voldoende onderzoek naar de verkeersveiligheid in verband met de ontsluiting van de nieuwbouw.
Voor zover het de beroepen van appellanten sub 2 en sub 3 betreft, is de Afdeling dan ook van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat dit plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.5.5. In hetgeen appellanten sub 2 en sub 3 hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben onthouden aan het plan.
Het beroep van appellante sub 2 is geheel ongegrond en het beroep van appellante sub 3 is in zoverre ongegrond. Nu het beroep van appellante sub 3 mede betrekking heeft op het perceel van appellante sub 4, zal haar beroep voor het overige hierna onder 2.5.6. worden besproken.
2.5.6. Aangaande het beroep van appellante sub 4 is de Afdeling van oordeel dat verweerders onvoldoende hebben gemotiveerd waarom zij goedkeuring hebben onthouden aan de bestemming “Woondoeleinden categorie II” voor zover dit betrekking heeft op het bouwperceel van appellante. Hierbij is in aanmerking genomen dat het perceel zich op een afstand van ongeveer 130 meter van het bedrijf van G.H. Fraas B.V. bevindt en derhalve ruimschoots buiten de milieucirkel van dat bedrijf ligt. Voorts is van belang dat verweerders de ontsluitingsroute hebben goedgekeurd. Van een zodanige ruimtelijke samenhang met de rest van het gebied waaraan verweerders goedkeuring hebben onthouden, dat door die samenhang ook het bouwperceel van appellante sub 4 in de integrale heroverweging op grond van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dient te worden betrokken, is niet gebleken.
Gelet hierop is het beroep van appellante sub 4 gegrond en dient het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden categorie II”, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, te worden vernietigd wegens strijd met de eis van een draagkrachtige motivering zoals neergelegd in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
Nu het besluit op grondslag van het beroep van appellante sub 4 ten dele wordt vernietigd, is het beroep van appellante sub 3 dat zich keert tegen hetzelfde onderdeel van het besluit eveneens gegrond, ondanks dat in hetgeen zij heeft aangevoerd geen grond bestond voor verweerders om het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten.
2.6. Verweerders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van appellante sub 4. De Afdeling ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van appellante sub 3 nu in hetgeen zij heeft aangevoerd geen grond bestond voor verweerders om het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van appellanten sub 1 en 2 bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van appellante sub 3 gedeeltelijk en het beroep van appellante sub 4 geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 2 januari 2001, kenmerk RE2000.55201, voorzover het betreft de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden categorie II”, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
III. verklaart de beroepen van appellanten sub 1 en 2 geheel en het beroep van appellante sub 3 voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellante sub 4 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 805,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellante;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan appellante sub 3 en 4 het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht (beide € 204,20) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002
12-400.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,