Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0703

Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100499/2
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200100499/2. Datum uitspraak: 27 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant] en anderen, wonend te [woonplaats], 2. [appellant], wonend te [woonplaats], 3. [appellant], wonend te [woonplaats], en gedeputeerde staten van Gelderland, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 november 2000, kenmerk MW98.16452, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan Power Plant Steenderen B.V. een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een warmtekrachtcentrale op het perceel Nijverheidsweg 4, kadastraal bekend gemeente Steenderen, sectie O, nummers 2263 en 2256. Dit aangehechte besluit is op 11 januari 2001 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 30 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2001, appellant sub 2 bij brief van 21 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2001, en appellant sub 3 bij brief van 21 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2001, beroep ingesteld. Appellant sub 3 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 23 maart 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 22 mei 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 21 december 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van burgemeester en wethouders van Steenderen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door M. de Jong, gemachtigde, appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. I.J. Verbaan, gemachtigde, appellant sub 3, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. R.F.J. Tophoven, advocaat te Zeist, zijn verschenen. Namens Aviko B.V. is ter zitting het woord gevoerd door J.H. Kelderman, gemachtigde. Namens burgemeester en wethouders van Steenderen is het woord gevoerd door mr. A.D. Schaap, advocaat te Arnhem. 2. Overwegingen 2.1. Appellanten sub 1 en 3 betogen dat de warmtekrachtcentrale samen met het naastgelegen aardappelverwerkende bedrijf één inrichting vormt in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Zij wijzen daartoe op de bindingen tussen de centrale en dat bedrijf. Volgens hen is om die reden ten onrechte een vergunning verleend voor de centrale. 2.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt verstaan onder inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. In artikel 1.1, vierde lid, van de wet, voorzover hier relevant, is bepaald dat als één inrichting worden beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. 2.3. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt de Afdeling het volgende. 2.3.1. Het eerderbedoelde aardappelverwerkende bedrijf van Aviko B.V. is in 1996 uitgebreid met een warmtekrachtcentrale. Op 18 juni 1996 hebben burgemeester en wethouders van Steenderen een revisievergunning verleend voor dat bedrijf inclusief die centrale. Door Power Plant Steenderen B.V. is in oktober 1998 aan verweerders een vergunning gevraagd voor de uitbreiding van de capaciteit van de warmtekrachtcentrale. Gelijktijdig heeft Aviko B.V. aan burgemeester en wethouders van Steenderen vergunning gevraagd voor de uitbreiding van het aardappelverwerkende bedrijf. 2.3.2. De wezenlijke activiteit van de warmtekrachtcentrale is het leveren van stoom en stroom ten behoeve van het aardappelverwerkende bedrijf. Het voor de stoom benodigde water wordt onthard in het aardappelverwerkende bedrijf. Het stroomoverschot (ongeveer 10 %) levert Power Plant Steenderen B.V. aan derden. 2.3.3. De warmtekrachtcentrale en het aardappelverwerkende bedrijf zijn ruimtelijk van elkaar gescheiden door een weg. Door leidingen over en onder de weg zijn beide met elkaar verbonden. 2.3.4. De dagelijkse organisatie van de warmtekrachtcentrale vindt plaats door werknemers van het aardappelverwerkende bedrijf, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van administratieve en andere voorzieningen van dat bedrijf. 2.3.5. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van één inrichting in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer kan de aanvraag niet los worden gezien van de feitelijke situatie. Derhalve is op zichzelf niet van belang dat de aanvraagster voornemens is om in alle opzichten een splitsing aan te brengen tussen de warmtekrachtcentrale en het aardappelverwerkend bedrijf en dat zij het proces van ontvlechting al in gang heeft gezet. 2.3.6. Uit de stukken blijkt dat de feitelijke situatie in essentie niet afwijkt van de situatie waarvoor in 1996 een revisievergunning is verleend voor een aardappelverwerkend bedrijf inclusief warmtekrachtcentrale. De Afdeling is, gezien de eerder genoemde bindingen, van oordeel dat zodanige onderlinge verwevenheid bestaat tussen de installaties en activiteiten van de centrale en het aardappelverwerkende bedrijf, dat ze deel uitmaken van dezelfde onderneming als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Dat die activiteiten worden verricht door twee verschillende rechtspersonen (te weten: Power Plant Steenderen B.V. en Aviko B.V.), die hun onderlinge leveranties over en weer in rekening brengen, staat daaraan niet in de weg. De gekozen rechtsvorm als zodanig is immers niet doorslaggevend voor de uitleg van de publiekrechtelijke begrippen onderneming en inrichting en doet, gezien de minderheidsdeelneming van Aviko B.V. in Power Plant Steenderen B.V. en de feitelijke invloed van Aviko B.V. op de kenmerkende activiteiten van Power Plant Steenderen B.V. geen wezenlijke afbreuk aan de onderlinge verwevenheid. 2.3.7. Op grond van het vorenoverwogene concludeert de Afdeling dat de warmtekrachtcentrale en het aardappelverwerkende bedrijf behoren tot één inrichting in de hier bedoelde zin, zodat ten onrechte vergunning is verleend voor een deel van die inrichting. Het besluit is in strijd met artikel 1.1, eerste en vierde lid, van de Wet milieubeheer. Derhalve zijn de beroepen gegrond. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de Afdeling dan ook niet meer toe. 2.4. Verweerders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten. Daarbij is er wat betreft de kosten voor het verschijnen ter zitting in aanmerking genomen dat gelijktijdig met het onderhavige beroep is behandeld het beroep van appellanten sub 1 en 3 tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Steenderen tot verlening van een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor het aardappelverwerkende bedrijf van Aviko B.V. (nr. 200100441/1). 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart de beroepen van appellanten sub 1, 2 en 3 gegrond; II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 14 november 2000, MW98.16452; III. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte proceskosten van appellanten sub 1 tot een bedrag van € 506,75, waarvan een gedeelte groot € 483,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, van appellanten sub 2 tot een bedrag van € 644,37, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en appellant sub 3 tot een bedrag van € 483,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellanten; IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt (te weten: aan appellanten sub 1 € 204,20 en aan appellanten sub 2 en sub 3 ieder € 102,10). Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein?Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Stolker Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002 157. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,