Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0704

Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100770/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200100770/1. Datum uitspraak: 27 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Jac. Brunt en Zn. B.V.", gevestigd te Hilversum, appellante, en burgemeester en wethouders van Hilversum, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 januari 1999, kenmerk B/9813956, hebben verweerders het verzoek om schadevergoeding van appellante afgewezen. Bij besluit van 19 oktober 1999, verzonden op 8 november 1999, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 12 december 1999, bij de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam ingekomen op 14 december 1999, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 februari 2000 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. Bij brief van 9 februari 2001 heeft de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam het beroep, inclusief de daarop betrekking hebbende stukken, aan de Raad van State doorgezonden. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door ir. J. Brunt en J. Brunt, gemachtigden, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. Ch. Lagerweij?Duits en A. Muskee, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij brief van 8 juli 1997 hebben verweerders besloten dat appellante een ondergrondse tank die is gelegen op het perceel ‘s?Gravelandseweg 12b te Hilversum en waarbij verontreiniging is geconstateerd, moet verwijderen. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 juli 1997 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij tevens verzocht om schadevergoeding wegens gestelde onrechtmatigheid van dat besluit. De schade bestaat volgens appellante uit de kosten die zijn gemoeid met het verwijderen van twee olietanks op het perceel aan de ‘s?Gravelandseweg 12b en bedraagt volgens haar ƒ 12.304,99 (€ 5.583,76). 2.2. Appellante betoogt dat het advies van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften van de gemeente Hilversum (hierna: de commissie) onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij keert zich met name tegen het gebruik dat bij het opstellen van het advies zou zijn gemaakt van een faxbericht van Isotank B.V. van 18 september 1996, nu zij dit bericht niet kende en het haar niet is verstrekt. 2.2.1. Niet is gebleken dat het voormelde telefaxbericht is gebruikt ter motivering van het advies van de commissie. Reeds hierom bestaat geen grond voor het oordeel dat het advies van de commissie in zoverre onzorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. Ook in hetgeen appellante voor het overige heeft aangevoerd bestaat geen grond voor een dergelijk oordeel. Deze beroepsgrond faalt. 2.3. Appellante stelt schade te hebben geleden ten gevolge van het besluit van verweerders van 8 juli 1997 en mededelingen van ambtenaren van de gemeente die daaraan vooraf zijn gegaan. Volgens appellante is haar daarbij ten onrechte de verplichting opgelegd om twee olietanks te verwijderen. Zij betoogt dat verweerders in plaats daarvan hadden moeten volstaan met het opleggen van een verplichting de olietanks te saneren. 2.3.1. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 juli 1997 is bij besluit van 21 april 1998 niet?ontvankelijk verklaard. Tegen het besluit van 21 april 1998 is geen beroep ingesteld, zodat dit besluit in beginsel voor rechtmatig moet worden gehouden. Nu niet is gebleken van een bijzondere, zeer klemmende omstandigheid die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigt, moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het besluit van 21 april 1998. Gelet hierop moet ook het besluit van 8 juli 1997 voor rechtmatig worden gehouden. Uit het vorenstaande volgt dat de gestelde onrechtmatigheid aan het schadeveroorzakende handelen ontbreekt. Verweerders hebben derhalve het verzoek van appellante om schadevergoeding terecht afgewezen en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond verklaard. Deze beroepsgrond faalt eveneens. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.J.M.S. Leyten?de Wijkerslooth, Voorzitter, en mr. H. Beekhuis en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. Leyten-de Wijkerslooth w.g. Huijben Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002 271-313. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,