Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0710

Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200005854/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200005854/1. Datum uitspraak: 27 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], appellanten, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 november 2000 in het geding tussen: [verzoeker], en burgemeester en wethouders van Beverwijk. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders van Beverwijk (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die wet luidde tot 3 april 2000 (hierna: de WRO), vrijstelling en bouwvergunning verleend aan appellanten voor het oprichten van een dakterras op het perceel [lokatie] te [plaats]. Bij besluit van 11 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [verzoeker] (hierna: [verzoeker]) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 21 december 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 9 november 2000, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 december 2000, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2001. Deze brieven zijn aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2002 waar appellanten in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door C.H. van Rijn-Spits en A.A.T. Kuijl, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan betreft een dakterras op een uitbouw aan de achterzijde van de woning van appellanten. Bij besluit van 24 september 1997 hadden burgemeester en wethouders daarvoor reeds bouwvergunning verleend, die bij beslissing op bezwaar wegens strijd van het bouwplan met het bestemmingsplan echter is herroepen. Thans is in geschil de legalisering van het gerealiseerde dakterras door toepassing van de zogeheten anticipatieprocedure. 2.2. Vaststaat dat vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan was vereist om bouwvergunning te kunnen verlenen voor het dakterras. De gemeenteraad van Beverwijk heeft voor dit perceel een voorbereidingsbesluit genomen, dat in werking trad op 29 maart 1999, en gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben voor het bouwplan bij besluit van 3 mei 1999 een verklaring van geen bezwaar verleend. Aan de wettelijk gestelde eisen voor het toepassen van de anticipatieprocedure was dan ook voldaan. 2.3. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd, omdat burgemeester en wethouders daarbij in het geheel niet hebben aangegeven waarin de urgentie van het bouwplan is gelegen op grond waarvan de wijziging van het geldende bestemmingsplan niet kan worden afgewacht. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte tot dat oordeel is gekomen. Dat betoog slaagt. De Afdeling stelt voorop dat burgemeester en wethouders het dakterras terecht hebben aangemerkt als een planologisch bezien ondergeschikt bouwplan. Het betreft slechts een geringe ingreep in de voorheen bestaande bouwkundige situatie. Verder hebben zij zich terecht op het standpunt gesteld dat geen zwaarwegende belangen zich verzetten tegen het voeren van de anticipatieprocedure. De door [verzoeker] gestelde verslechtering van zijn woonsituatie wegens verminderde privacy hebben burgemeester en wethouders bij hun afweging betrokken en zij hebben daarin geen grond behoeven te vinden dat sprake was van een onaanvaardbare situatie. Gezien het vorenstaande was voor het kunnen toepassen van de anticipatieprocedure slechts een geringe mate van urgentie vereist. Ook in aanmerking genomen dat de dakopbouw volgens het beleid van burgemeester en wethouders voor legalisering in aanmerking kwam - het beleid houdt in dat aan een dakterras medewerking wordt verleend indien dit in overeenstemming kan worden geacht met artikel 50 boek 5 van het Burgerlijk Wetboek - moet worden geoordeeld dat de vereiste urgentie hier was gelegen in het belang van het niet langer laten voortbestaan van de illegale situatie die was ontstaan na de herroeping van de eerder verleende bouwvergunning. De omstandigheid dat burgemeester en wethouders in de beslissing op bezwaar niet uitdrukkelijk aandacht hebben besteed aan de urgentie vormt geen grond voor de vernietiging ervan, omdat die in het kader van de bezwaarschriftenprocedure niet was bestreden. Daarbij zijn de omstandigheden die de urgentie opleveren wèl genoemd in het advies van de bezwaarschriftencommissie dat aan de beslissing op bezwaar ten grondslag is gelegd. 2.4. Uit het vorenstaande volgt voorts dat, anders dan [verzoeker] in beroep heeft betoogd, in dit geval kon worden geanticipeerd op een enkel voorbereidingsbesluit. In het licht daarvan kan [verzoeker] verder niet staande houden dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid hebben kunnen komen tot het verlenen van de vrijstelling met toepassing van de anticipatieprocedure. 2.5. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen de beslissing op bezwaar alsnog ongegrond verklaren. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding. 2.7. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellanten wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 9 november 2000, AWB 00/2370 WRO19; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond; IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellanten het door hun voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 154,29) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. van der Meer w.g. Haan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002 27-406. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,