Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0711

Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102122/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200102122/1. Datum uitspraak: 27 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 19 maart 2001 in het geding tussen: appellant en Burgemeester en wethouders van Andijk. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van Andijk (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen het gebruik door zijn buurman […] (hierna: […]) van een allesbrander op het perceel [lokatie] te [woonplaats]. Bij besluit van 10 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en […] onder oplegging van een dwangsom gelast de schoorsteen waarop de allesbrander is aangesloten te verlengen tot 0,5 m boven de goot van het achterliggende hoofdgebouw, een en ander conform een bij dat besluit gevoegde situatietekening. Dit besluit en het advies van commissie voor Bezwaar en Beroep, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 19 maart 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 31 juli 2001 heeft […] een memorie genomen. Bij brief van 13 september 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door W.H. de Bruin en mr. M.J.P. van der Meulen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. […] is met kennisgeving niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders niet hebben kunnen volstaan met de opgelegde last, omdat die geen einde zou maken aan de door hem ondervonden overlast. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat burgemeester en wethouders ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar konden menen dat de uitvoering van de opgelegde last de gestelde overlast en daarmee de overtreding van artikel 7.3.2, aanhef en onder b, van de gemeentelijke bouwverordening zou beëindigen. Tot het opleggen van een verderstrekkende last waren zij dan ook niet gehouden. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. van der Meer w.g. Haan Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002 27-406-412. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,