
Jurisprudentie
AE0714
Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105000/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105000/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200105000/1
Datum uitspraak: 27 maart 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 23 augustus 2001 in het geding tussen:
appellant
en
gedeputeerde staten van Fryslân.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 1998 heeft het college van volmachten van het waterschap Sevenwolden (hierna: het college) de staat van werken gewijzigd.
Bij besluit van 12 mei 1999 hebben gedeputeerde staten van Fryslân het daartegen ingestelde administratief beroep deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 augustus 2001, verzonden op 30 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 december 2001 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2002, waar het college, vertegenwoordigd door J. Luinstra, werkzaam bij de provincie en het waterschap, vertegenwoordigd door R. Blaak, werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen. Appellant is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft het door het college gevoerde beleid niet in strijd met de wet noch onredelijk geacht en heeft voorts, samengevat, geoordeeld dat appellant geen argumenten heeft aangevoerd op grond waarvan tot het oordeel moest worden gekomen, dat de onderschouwstelling van de sloten door het bos, aan de oostkant grenzend aan het bos en ten noorden van het perceel 230 tussen het bos en de Opperhaudmare, alsmede van de sloot ten westen van perceel 226 niet in redelijkheid kon worden geweigerd.
2.2. Appellant voert in zijn hoger beroepschrift aan dat de rechtbank ten onrechte het besluit van gedeputeerde staten van 12 mei 1999 in stand heeft gelaten. Appellant stelt, dat voornoemde sloten als schouwsloten dienen te worden aangemerkt.
2.3. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Nu niet is gebleken dat Staatsbosbeheer belang heeft bij onderschouwstelling, zijn voornoemde sloten in overeenstemming met het gevoerde beleid terecht niet als schouwsloot aangemerkt. Appellant heeft in hoger beroep geen bezwaren aangevoerd die tot een andere oordeel kunnen leiden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002
66-420.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,