Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0718

Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104696/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200104696/1. Datum uitspraak: 27 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 augustus 2001 in het geding tussen: appellant en de burgemeester van Rotterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 mei 2000 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de door appellant gevraagde vergunning ten behoeve van de exploitatie van een coffeeshop in het pand aan het [lokatie] te [plaats] geweigerd. Bij besluit van 5 december 2000 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie van 4 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 3 augustus 2001, verzonden op 6 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 23 november 2001 heeft de burgemeester een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. Velthuizen, J. de Bode en W. van Bladel, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de mededeling van appellant, gedaan hangende de bezwaarprocedure bij brief van 16 oktober 2000, dat hij af zou zien van een exploitatievergunning voor een coffeeshop als hij in aanmerking zou komen voor een exploitatievergunning voor een koffie/theehuis in hetzelfde pand en de omstandigheid dat hij laatstgenoemde vergunning bij besluit van 20 november 2000 heeft verkregen, niet met zich brengen dat appellant niet kon worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien hij alsnog een exploitatievergunning voor een coffeeshop zou kunnen krijgen, zou hij er de voorkeur aan kunnen geven zijn pand verder als coffeeshop te gebruiken. In hoeverre hij dan ook nog gebruik zou kunnen maken van de thans verleende vergunning voor exploitatie van een koffie/-theehuis, kan bij de toetsing of hij als belanghebbende kan worden aangemerkt, buiten beschouwing blijven. Nu appellant de bezwaarprocedure inzake het verkrijgen van een exploitatievergunning voor een coffeeshop heeft voortgezet en het bezwaar op inhoudelijke gronden ongegrond is verklaard, had de rechtbank moeten beoordelen of er aanleiding is voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid de weigering van die vergunning heeft kunnen handhaven. 2.2. Het vooroverwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank niet is toegekomen aan een materiële beoordeling van het geschil zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen. 2.3. De Afdeling zal de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in hoger beroep reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank. Ook over de proceskostenveroordeling in beroep zal zij dienen te oordelen. 2.4. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 3 augustus 2001, HOREC 01/127-LUG; II. wijst de zaak naar de rechtbank terug; III. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent vergoeding van deze kosten; IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde recht (€ 154,29) terugbetaalt. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Offers w.g. Zwemstra Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002 91-421. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,