Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0724

Datum uitspraak2002-03-27
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102947/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200102947/1. Datum uitspraak: 27 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], appellant, en burgemeester en wethouders van Venray, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 september 2000, kenmerk 1999.20439, hebben verweerders op verzoek van appellant aan de vennootschap onder firma “J.&M. Lucassen” (hierna: vergunninghoudster) een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd van ƒ 250,00 per dag, met een maximum van ƒ 20.000,00, voor elke dag dat niet wordt voldaan aan de voorschriften verbonden aan de vergunning krachtens de Wet milieubeheer, die bepalen dat de deuren van de wasstraat gedurende het wasproces gesloten dienen te blijven en dat het tanken tussen 22.00 uur en 7.00 uur niet is toegestaan. Bij dit besluit hebben verweerders afwijzend beschikt op het verzoek van appellant om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de vermeende overtreding van de aan deze vergunning verbonden geluidvoorschriften. Bij besluit van 8 mei 2001, verzonden op 16 mei 2001, kenmerk 2000.5566, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 21 augustus 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant, verweerders en vergunninghoudster. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, advocaat te Leusden, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. R. E.G. Lichtenberg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Ook is daar gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2. Overwegingen 2.1. Op 31 augustus 1995 hebben verweerders aan vergunninghoudster een nieuwe de gehele inrichting omvattende vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het in werking hebben van een tankstation, een wasstraat en twee wasboxen aan de Albionstraat 5 te Leunen. In de bij deze vergunning behorende voorschriften B1. en B2. zijn de toegestane equivalente en maximale geluidgrenswaarden opgenomen. 2.2. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 2.3. Appellant betoogt dat het aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting van vergunninghoudster is toegenomen. Hij meent dat als gevolg hiervan de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften worden overtreden. Volgens hem zijn verweerders ten onrechte niet mede tot handhaving van deze voorschriften overgegaan. 2.3.1. Verweerders overwegen dat het aantal verkeersbewegingen is toegenomen ten opzichte van de situatie ten tijde van de vergunningverlening. Over de akoestische consequenties hiervan kunnen zij thans geen uitspraken doen, aldus verweerders. In hun verweerschrift stellen zij dat de desbetreffende gegevens eerst in een akoestisch model moeten worden ingevoerd. Verweerders overwegen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen door hen zal worden meegenomen bij de actualisering van de vergunningsituatie. Om die reden bestaat volgens hen thans geen aanleiding handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de vermeende overtreding van de geluidvoorschriften. 2.3.2. In het akoestische rapport van het NIBAG van 29 februari 1995, kenmerk 408.343, is de representatieve bedrijfssituatie van de inrichting weergegeven. Blijkens dit rapport bedraagt het aantal verkeersbewegingen in de periode van 7.00 uur tot 19.00 uur 230 en in de periode van 19.00 uur tot 23.00 uur 40. Verweerders hebben in de periode van 20 maart 2001 tot 30 maart 2001 door het Buro voor Verkeerskundige Advisering (hierna: het BVA) tellingen doen verrichten van het aantal verkeersbewegingen naar de inrichting. Uit de rapportage van het BVA van 6 april 2001 blijkt dat het aantal voertuigen dat de inrichting in deze periode heeft aangedaan varieert tussen de 303 en 433 voertuigen per dag. In de rapportage is voorts vermeld dat deze getallen uitsluitend aankomsten zijn en dat deze aantallen moeten worden verdubbeld om te komen tot het aantal ritten. Verweerders hebben ter zitting erkend dat door het ten opzichte van de situatie ten tijde van de vergunningverlening toegenomen aantal verkeersbewegingen de in de vergunning opgenomen equivalente geluidgrenswaarden worden overschreden. Gelet hierop, moet worden geoordeeld dat in het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd waarom verweerders niet tot het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen zijn overgegaan. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat een beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. 2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover verweerders daarbij hebben geweigerd bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de overtreding van de equivalente geluidgrenswaarden. 2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de kosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Venray van 8 mei 2001, kenmerk 2000.5566, voorzover verweerders daarbij hebben geweigerd bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de overtreding van de equivalente geluidgrenswaarden; III. draagt burgemeester en wethouders van Venray op binnen drie maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen; IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Venray in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Venray te worden betaald aan appellant; V. gelast dat de gemeente Venray aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, mr. J.R. Schaafsma en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Heusden Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2002 163-404. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,