
Jurisprudentie
AE0756
Datum uitspraak2001-09-11
Datum gepubliceerd2002-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 00/627
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 00/627
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Meervoudige Kamer Bestuursrecht
Reg.nr.: Awb 00/627
Uitspraak inzake:
Verkeersschool A v.o.f., gevestigd te B,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.D. Cotterell, advocaat te Breda
tegen
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekering (Cadans Uitvoeringsinstelling B.V.), verweerder.
1. Procesverloop.
Bij besluit van 24 december 1999 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de bij haar werkzame instructeurs en/of docenten verplicht zijn verzekerd voor de werknemers-verzekeringen.
Daarnaast heeft verweerder bij besluit van 28 december 1999 het premieloon voor eiseres voor het jaar 1994 vastgesteld op een bedrag van f 76.309,00.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 6 oktober 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het geschil is op 1 augustus 2001 behandeld ter zitting. Namens eiseres is daarbij verschenen haar bovengenoemde gemachtigde. Tevens is namens eiseres verschenen C. Namens verweerder is verschenen mr. G.J. Oudenes.
2. Overwegingen.
De artikelen 3 van de Ziektewet, Werkloosheidswet en Wet op de Arbeidsongeschiktheids-verzekering (hierna: de werknemersverzekeringenswetten) bepalen dat werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een arbeidsovereenkomst een overeenkomst is waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Ingevolge de artikelen 5, aanhef en onder d, van de werknemersverzekeringswetten kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking kunnen worden beschouwd de arbeidsverhouding van degene die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.
Artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV) bepaalt dat de werkgever opgave doet van het door de werknemer genoten loon aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
Artikel 11, eerste lid, van de CSV bepaalt dat de vaststelling van de door de werkgever verschuldigde premie, alsmede de invordering daarvan, geschiedt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de CSV wordt premie niet meer vastgesteld, indien meer dan vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premie verschuldigd is geworden, zijn verstreken.
Eiseres exploiteert een verkeersrijschool, waarin instructeurs rijlessen geven voor personen-auto’s, vrachtwagens, autobussen en motoren en docenten hiervoor theorielessen verzorgen. C (hierna: C) is vennoot in de vennootschap van eiseres.
Bij (de rechtsvoorganger van) verweerder is tot 1 januari 1992 de eenmanszaak C met één werknemer aangesloten geweest. Deze eenmanszaak is omgezet in de vennootschap onder firma V.O.F. verkeersinstruktie A, welke vennootschap van 1 mei 1992 tot 1 mei 1993 bij verweerder met één werknemer aangesloten is geweest. Per 1 maart 1995 is Verkeers-school A v.o.f. bij verweerder aangesloten met vijf werknemers over verschillende perioden. Per 2 augustus 1997 is de eenmanszaak A verkeersopleidingen Y met één werknemer bij verweerder aangesloten. Per 1 januari 1999 is de eenmanszaak te Y opgeheven en ondergebracht bij de vennootschap van eiseres.
Bij besluit van 17 maart 1993 heeft de rechtsvoorganger van verweerder, de Bedrijfsvereniging voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen (hierna: BVG), naar aanleiding van een door C en zijn toenmalige instructeurs op 4 november 1992 ondertekende verklaring, aan eiseres medegedeeld dat de bij haar werkzame franchisenemers niet verzekeringsplichtig waren.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voor de rijschool van eiseres werkzame instructeurs en docenten verzekeringsplichtig zijn voor de werknemersverzekeringen omdat tussen hen en eiseres sprake is van een dienstbetrekking. Subsidiair stelt verweerder dat de arbeidsverhoudingen tussen eiseres en de instructeurs en docenten maatschappelijk met een dienstbetrekking gelijk kunnen worden gesteld.
Volgens verweerder heeft C in 1992 een onjuiste weergave gegeven van de arbeidsomstandigheden, hetgeen C inmiddels heeft erkend en hetgeen ook uit nader door verweerder uitgevoerd onderzoek is gebleken. Op grond hiervan is het volgens verweerder gerechtvaardigd om ten nadele van eiseres terug te komen op de beslissing van 17 maart 1993.
Eiseres stelt dat de arbeidsomstandigheden bij de autorijschool passend zijn bij een echte franchiseorganisatie, waarbij de instructeurs en docenten als zelfstandige bij eiseres werkzaam zijn. Volgens eiseres biedt zij de franchisenemers een aantal faciliteiten, zoals het verzorgen van de leerlingenadministratie, het innen van het lesgeld en het verzorgen van vervanging bij ziekte. De instructeurs en docenten zijn volledig vrij om van deze faciliteiten gebruik te maken. Dat eiseres regelingen treft met de instructeurs en docenten moet worden gezien in het kader van de uniformiteit in de uitvoering van de organisatie en niet in het kader van een gezagsverhouding.
Zowel voor de instructeurs als de docenten geldt volgens eiseres dat zij financieel niet afhankelijk van eiseres zijn, en dat het voor hen mogelijk is een eigen leerlingenbestand en eigen goodwill op te bouwen.
Daarnaast stelt eiseres dat zowel de kantonrechter als de civiele kamer van de rechtbank in een geschil tussen eiseres en haar voormalig instructeur Q reeds hebben geoordeeld dat van een dienstbetrekking tussen hen geen sprake was.
Voorts stelt eiseres dat de verklaringen van C en de instructeurs tegenover verweerders inspecteur Koppejan een verkeerd beeld geven, omdat zij onder druk zijn afgelegd en omdat de verhoortechniek van Koppejan kwestieus is. Tot slot stelt eiseres dat het onredelijk is om na vijf jaar met terugwerkende kracht tot premieheffing over te gaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan eiseres heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft kunnen baseren op de tegenover J. Koppejan en R.J. de Haan, beiden opsporingsfunctionaris van Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, afgelegde verklaringen. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geldt als uitgangspunt dat indien sprake is van een tegenover een ter zake bevoegde ambtenaar afgelegde en ondertekende verklaring, in het algemeen van de juistheid van de schriftelijke weergave van deze verklaring mag worden uitgegaan. Dit wordt alleen anders indien eiseres ter ondersteuning van haar standpunt dat de afgelegde verklaringen onjuist zijn, gegevens verschaft van zo onweerlegbare aard dat aan het proces-verbaal niet de betekenis zou toekomen welke aan onder ambtseed door bevoegde functionarissen opgemaakte processen-verbaal gegeven behoort te worden. Dergelijke gegevens zijn niet door eiseres overgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen als zodanig niet gelden de verslagen van het verhoor van werknemers van eiseres door de rechter-commissaris. Weliswaar blijkt uit die verhoren dat de getuigen in sommig opzicht thans anders verklaren dan destijds, doch de rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het in deze verhoren niet ging om de vraag naar de verzekeringsplicht maar om een strafrechtelijk onderzoek. Verder blijkt dat C voorafgaande aan het verhoor van de rechter-commissaris de destijds afgelegde verklaringen met betrokkenen heeft doorgenomen en tenslotte is niet onaannemelijk dat de getuigen op het tijdstip van verhoor zich de mogelijke consequenties van hun verklaringen bewust zijn geworden.
De rechtbank is, anders dan eiseres heeft gesteld, van oordeel dat de uitspraak van de kantonrechter te Middelburg d.d. 5 oktober 1998 en de uitspraak van de civiele kamer van deze rechtbank d.d. 6 oktober 1999 in het geschil tussen eiseres en haar vrachtwageninstructeur Q voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet van belang zijn. De thans ter beoordeling voorliggende verhoudingen tussen eiseres en de instructeurs en docenten verschillen kenmerkend van de verhouding tussen eiseres en Q omdat eiseres niet, zoals blijkens genoemde uitspraken bij Q het geval was, via een vennootschap afspraken heeft gemaakt, maar met de instructeurs en docenten persoonlijk.
Eiseres dient over de bij haar werkzame instructeurs en docenten premies inzake de werk-nemersverzekeringswetten af te dragen, indien de instructeurs en docenten aan te merken zijn als werknemer in de zin van deze wetten. Dit is het geval indien deze personen in privaat-rechtelijke dienstbetrekking tot eiseres staan.
Vast staat dat eiseres met de instructeurs en docenten mondelinge afspraken heeft gemaakt. Voor de beoordeling van de vraag of deze personen in dienstbetrekking tot eiseres staan, is echter niet de door eiseres met hen overeengekomen arbeidsverhouding doorslaggevend maar de feitelijke verhouding tussen eiseres en de instructeurs en docenten.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van een dienstbetrekking, verschillen partijen van mening over de volgende punten: de betaling van loon aan de instructeurs en docenten, het persoonlijk verrichten van de werkzaamheden en het bestaan van een gezagsverhouding tussen eiseres en de instructeurs en docenten.
Vast staat dat de instructeurs voor de personenwagens de lesgelden hetzij rechtstreeks van de leerlingen hetzij achteraf van eiseres ontvangen, en dat de instructeurs aan eiseres per week een bedrag aan provisie betalen. Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep hieromtrent is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden geen belemmering vormen om het bestaan van een loonbetalingsverplichting aan te nemen. Ten aanzien van de andere instructeurs en docenten staat vast dat zij van eiseres een vergoeding op uurbasis ontvangen. Hieruit volgt dat tegenover de door de instructeurs en docenten verrichte werkzaam-heden een rechtstreekse prestatie van eiseres, in de vorm van betaling per les of per uur, staat, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van betaling van loon.
Uit de stukken volgt dat C bij de werving van nieuwe instructeurs met mogelijke kandidaten een soort sollicitatiegesprek voerde. C heeft hierover verklaard dat door hem werd gekeken of een instructeur de juiste mentaliteit had en paste binnen het team van instructeurs. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat eiseres de instructeurs heeft aangetrokken om persoonlijk de arbeid te verrichten. Dit is te meer het geval nu als algemene regel binnen de verkeersschool van eiseres geldt dat de instructeurs zich bij bijvoorbeeld ziekte of vakantie niet laten vervangen door een willekeurige derde-instructeur, maar door een collega-instructeur binnen de rijschool.
De docenten hebben verklaard dat zij door eiseres zijn gevraagd theorielessen te verzorgen en dat de data voor de lessen in overleg met de docenten worden vastgesteld. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres ook de docenten heeft aangetrokken om persoonlijk de werkzaamheden te verrichten.
De verkeersschool van eiseres is een professionele commerciële organisatie die maatschappelijk erkende opleidingen verzorgt. Aangenomen moet worden dat kwaliteitsbewaking voor eiseres een eerste zorg is, hetgeen C in zijn verklaringen ook steeds heeft beaamd. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is ten aanzien van docenten verbonden aan een dergelijke organisatie het ontbreken van een gezagsverhouding niet wel denkbaar. Uit de door de docenten afgelegde verklaringen volgt dat de docenten weliswaar mogen aangeven wanneer zij les kunnen geven, maar dat voor het overige de aanmelding, administratie, betaling van cursusgelden, examens en het theorielokaal door eiseres worden geregeld. Daarnaast bepaalt eiseres hoe de lessen moeten worden ingericht en met welk cursusmateriaal les wordt gegeven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat van een gezagsverhouding tussen eiseres en de docenten sprake is.
Eiseres heeft gesteld dat tussen haar en de instructeurs voor de personenwagens een franchise-verhouding bestaat, waarbinnen de instructeurs als zelfstandige werkzaam zijn. Ook binnen een dergelijke verhouding is het mogelijk dat werkgeversgezag in werkelijkheid aanwezig moet worden geacht. Onder omstandigheden kan de in een franchiseverhouding veronderstelde gelijkwaardigheid zo ongeloofwaardig worden dat toch van werkgeversgezag kan worden gesproken. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in het onderhavige geval sprake is.
Uit de stukken volgt dat de instructeurs afhankelijk zijn van eiseres voor het krijgen van leerlingen. De leerlingen worden door eiseres aan de instructeurs toebedeeld. Daarnaast is het binnen de verkeersschool vast gebruik dat leerlingen die zich rechtstreeks aanmelden bij een instructeur in de leerlingenadministratie van de verkeersschool worden opgenomen. C heeft hierover verklaard dat hij zich kan voorstellen dat de instructeurs dit als een verplichting zien. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat naast de toebedeling van leerlingen door eiseres, voor de instructeurs bovendien niet de reële mogelijkheid bestaat om een eigen leerlingenbestand op te bouwen.
De rechtbank is voorts gebleken dat eiseres zich actief bezighoudt met het lesgeven. Nieuwe instructeurs moeten bereid zijn een aantal lessen met een andere instructeur mee te rijden om de lesmethode van de verkeersschool van eiseres eigen te maken en iedere instructeur moet op ongeveer gelijke wijze lesgeven. Het komt voor dat een instructeur bij wie het slagings-percentage ver onder het gemiddelde blijft door een andere instructeur wordt gecoached en dat eiseres leerlingen aan een andere instructeur toebedeelt na klachten over een instructeur.
De instructeurs zijn voorts verplicht geweest om een witte auto aan te schaffen, dakreclame te voeren en plakstriping op de auto te gebruiken. De instructeurs hebben verklaard dat het gebruik van magneetstriping, hoewel de instructeurs daarvoor de voorkeur hadden, door eiseres lange tijd niet werd toegestaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voor de instructeurs niet de mogelijkheid bestaat om de werkzaamheden voor de rijschool te beëindigen en daarbij de leerlingen mee te nemen. Bij het vertrek van de instructeurs P en R heeft eiseres de leerlingen van deze instructeurs een brief gestuurd waarin werd aangegeven dat zij gekozen hadden voor de verkeersschool van eiseres. Na het vertrek van P en R is eiseres met de instructeurs overeengekomen dat in het vervolg bij vertrek een opzegtermijn van twee maanden geldt. Bovendien heeft eiseres met een flink aantal instructeurs een soort opleidingsovereenkomst gesloten, waarbij de instructeur zich heeft verbonden om de opleidingskosten ad f 3.000,- bij vertrek binnen 1 jaar, aflopend tot f 1.000,- bij vertrek binnen 3 jaar, aan eiseres te vergoeden. Eiseres heeft instructeur V bij zijn vertrek in 1996 daadwerkelijk gehouden deze vergoeding te betalen.
Uit het bovenstaande volgt dat de instructeurs aan eiseres gebonden zijn ten aanzien van het verkrijgen van leerlingen en dat zij de arbeidsrelatie met eiseres niet zonder meer kunnen beëindigen. Daarnaast kan eiseres aan de instructeurs verplichtingen opleggen en heeft zij dit ook diverse keren gedaan. Reeds gelet op deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat de instructeurs in een financieel onafhankelijke positie van eiseres verkeren en dat eiseres en de instructeurs van de personenwagens als gelijkwaardige partijen tegenover elkaar staan. Naar het oordeel van de rechtbank is tussen eiseres en deze instructeurs dan ook van een gezags-verhouding sprake.
Dat de instructeurs zelf het risico dragen van de door hen verrichte werkzaamheden en zelf alle kosten met betrekking tot de lesauto’s dienen te dragen, doet hieraan niets af. De rechtbank is, overeenkomstig een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 20 mei 1996 (niet gepubliceerd), van oordeel dat dit slechts impliceert dat de risico’s van de hoogte van het loon door eiseres op de instructeurs worden afgewenteld.
Ten aanzien van de instructeurs voor de vrachtwagens, autobussen en motoren is naar het oordeel van de rechtbank eveneens sprake van een gezagsverhouding met eiseres. Eiseres regelt voor deze lessen ook de aanmelding, administratie en betaling van cursusgelden. De instructeurs hebben weliswaar verklaard zelf aan te kunnen geven op welke tijden zij les willen geven, maar zij zijn voor de toebedeling van leerlingen volledig afhankelijk van eiseres. Ook deze instructeurs hebben verklaard dat het gebruikelijk is leerlingen die zich buiten de verkeersschool om tot de instructeurs wenden, aan te melden bij eiseres. Hieruit volgt dat voor deze instructeurs eveneens niet de reële mogelijkheid bestaat een eigen leerlingenbestand op te bouwen.
Daarnaast maken de instructeurs bij deze lessen gebruik van voertuigen en materiaal van eiseres. Niet is gebleken dat de instructeurs hierbij van eiseres verplichtingen opgelegd krijgen of hebben gekregen. Voor het bestaan van een gezagsverhouding is echter niet vereist dat eiseres daadwerkelijk aanwijzingen en instructies geeft, voldoende is dat aanwijzingen kúnnen worden gegeven. Het feit dat de materialen van eiseres bij de rijlessen worden gebruikt, brengt naar het oordeel van de rechtbank al met zich mee dat eiseres de mogelijkheid hiertoe heeft.
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de feitelijke arbeidsomstandigheden binnen de verkeersschool met zich mee brengen dat de instructeurs en docenten in een gezagsverhouding tot eiseres staan, dat zij de werkzaamheden persoonlijk dienen te verrichten en dat eiseres voor de verrichte werkzaamheden loon aan hen betaalt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de bij eiseres werkzame docenten en instructeurs op grond van artikel 3 van de werknemersverzekeringswetten verzekeringsplichtig zijn.
Ingevolge artikel 13 van de CSV bestond voor verweerder, ten tijde van het nemen van het primaire besluit d.d. 28 december 1999 de bevoegdheid om tot 5 jaar terug de premie vast te stellen. Verweerder heeft dan ook terecht de premie over het jaar 1994 vastgesteld en van eiseres teruggevorderd.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van eiseres ongegrond is.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2001
door mr. A. van Wamel, mr. T. Damsteegt en mr. drs. E.J. Govaers, in tegenwoordigheid van mr. W.J. de Veld, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.
-