Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0767

Datum uitspraak2002-03-21
Datum gepubliceerd2002-03-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 01/666
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven No. AWB 01/666 Verzonden op: 15300 Beschikking op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van: KPN Telecom B.V., te 's-Gravenhage, appellante, gemachtigde: mr B.L.P. van Reeken, advocaat te 's-Gravenhage, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 21 juni 2001 in het geding tussen appellante en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, te 's-Gravenhage, verweerder. 1. Op 14 augustus 2001 heeft het College een beroepschrift ontvangen waarbij appellante hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 21 juni 2001 in het geding tussen appellante en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: de OPTA). Bij deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, dat appellante had ingesteld tegen een besluit van de OPTA betreffende beschikbaarstelling van abbonneegegevens door appellante onder de Telecommunicatiewet. Op 21 augustus 2001 heeft het College de rechtbank verzocht het dossier toe te sturen, waarop de rechtbank nog niet heeft gereageerd. Op 30 oktober 2001 heeft appellante - onder overlegging van stukken - de gronden van hoger beroep aangevuld. Hierbij heeft zij, met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), medegedeeld dat alleen het College en de OPTA zal mogen kennis nemen van bepaalde gegevens in het aanvullend hoger beroepschrift en van bepaalde (tekstgedeelten van) aan het College toegestuurde stukken. Desgevraagd heeft het College op 12 november 2001 een openbare versie van het aanvullend hoger beroepschrift ontvangen. Het College heeft het verzoek van appellante behandeld in een samenstelling waarvan leden die de zaak ten gronde zullen beoordelen, geen deel uitmaken. 2. Ter beantwoording staat de vraag of het beroep van appellante op geheimhouding van bepaalde gegevens en stukken gerechtvaardigd is. Het College overweegt dienaangaande als volgt. 2.1 Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:29, eerste lid, van de Awb, juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, kunnen partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, het College mededelen dat uitsluitend het College van die stukken kennis zal mogen nemen. Uit het derde lid van dit artikel volgt dat het College beslist of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Het College stelt vast dat appellante heeft verzocht de kennisneming te beperken van gegevens en stukken die niet ingevolge een inlichtingenplicht als bedoeld in de Awb aan het College zijn verstrekt. Een appellant is in beginsel vrij in de keuze van de gegevens en stukken die hij ter ondersteuning van zijn beroep in het geding wil brengen. Artikel 29 van de Awb maakt een uitzondering mogelijk op het beginsel dat de bestuursrechter recht doet op inlichtingen en stukken waarover procespartijen in de procedure hebben beschikt om de door hen gewenste positie in te nemen. In dit licht verdient deze bepaling niet een zodanig ruime uitleg dat deze grond biedt voor een beperking van de kennisneming, als door appellante gevraagd. 2.2 De ook door appellante ingeroepen Wet openbaarheid van bestuur kan geen grond bieden voor een beperking van de kennisneming door procespartijen in een geding als het onderhavige. De mogelijkheid die een bestuursorgaan aan de Wob ontleent om een verzoek om informatie af te wijzen, is niet bepalend voor de vraag of een appellant zijn (hoger) beroep kan doen steunen op gegevens die aan zijn wederpartij worden onthouden. 2.3 De slotsom is dat hetgeen appellante heeft aangevoerd, geen grond biedt om de gevraagde beperking van de kennisneming te rechtvaardigen. Het College zal bij zijn onderzoek in deze zaak derhalve geen kennis nemen van de vertrouwelijke versie van het aanvullend hoger beroepschrift, die appellante op 30 oktober 2001 heeft ingediend, en deze versie terugzenden. 3. De beslissing Het College: - bepaalt dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is; - bepaalt dat het bij zijn onderzoek in deze zaak geen kennis zal nemen van de vertrouwelijke versie van het aanvullend hoger beroepschrift, die appellante op 30 oktober 2001 heeft ingediend. Aldus gegeven door mr M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van R. van Cuilenborg, als griffier, op 21 maart 2002. w.g. M.J. Kuiper w.g. R. van Cuilenborg