Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0809

Datum uitspraak2002-02-27
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00645
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 01/00645 27 februari 2002 CJIB 30980285 Gerechtshof te Leeuwarden Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 21 maart 2001 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats]. 1. De beschikking van de kantonrechter De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 27 juli 2000 uitgevaardigde kennisgeving van verhaal ongegrond verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Blijkens de stukken van het geding is de mededeling van de beschikking van het kantongerecht op 22 maart 2001 verzonden. Het beroepschrift, gedateerd 19 april 2001, is blijkens een op de enveloppe geplaatst stempel ter griffie van het kantongerecht ingekomen op 24 april 2001. 3.2. Ingevolge art. 26a, eerste lid, (oud) WAHV dient het hoger beroep tegen de beschikking van het kantongerecht binnen twee weken na de verzending van de mededeling van de beschikking van het kantongerecht te worden ingediend. 3.3. Het hoger beroep is derhalve niet ingesteld binnen de in art. 26a, eerste lid, (oud) WAHV voorgeschreven termijn van twee weken na de verzending van de mededeling van de beschikking van het kantongerecht. 3.4. Beoordeeld dient te worden of betrokkene ondanks de overschrijding van de beroepstermijn ontvankelijk is in haar beroep. Het hof overweegt daartoe het volgende. 3.5. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 1:4 Awb zijn de art. 6:9 en 6:11 Awb van toepassing uitgesloten. De wetgever heeft niet voorzien in de mogelijkheid van verschoonbaarheid van overschrijding van de in art. 26a, eerste lid, WAHV genoemde termijn. In die omstandigheden moet worden aangenomen, dat de wetgever - anders dan in het niet van toepassing zijnde art. 6:11 Awb - in beginsel niet heeft willen voorzien in de mogelijkheid van verschoonbaarheid van overschrijding van de in art. 26a, eerste lid, WAHV genoemde termijn. Daarom kan slechts in bijzondere omstandigheden van klemmende aard worden aangenomen, dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift op grond daarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven. 3.6. De betrokkene voert aan, dat een postbode op 26 maart 2001 een kennisgeving op haar adres heeft achtergelaten en dat zij het desbetreffende poststuk eerst op 10 april 2001 bij het postkantoor heeft opgehaald, omdat dit gelet op haar werktijden en de openingstijden van het postkantoor niet eerder lukte. Naar het oordeel van het hof levert hetgeen de betrokkene aanvoert geen bijzondere omstandigheid van klemmende aard op, zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.5. 3.7. Ook overigens is het hof niet gebleken van de in rechtsoverweging 3.5. genoemde bijzondere omstandigheden van klemmende aard. 3.8. Gelet op het voorgaande zal het hof de betrokkene niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep. 4. De beslissing Het gerechtshof: verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Deze beschikking is gegeven door mr. Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.