Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0821

Datum uitspraak2001-11-01
Datum gepubliceerd2002-03-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/55175 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiser is staandegehouden om 10.10 uur op grond van artikel 50 Vw 2000. Gelet op de mededeling aan eiser dat zijn insluiting om 7.52 uur verband hield met illegaal verblijf en gelet op het feit dat voor de vrijheidsbeneming tot 10.10 uur geen andere titel voorhanden was stelt de rechtbank vast dat de vreemdelingenrechtelijke staandehouding feitelijk reeds om 7.52 uur heeft plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is dat op dit tijdstip voldaan was aan de voorwaarden die artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 hiervoor stelt. De staandehouding is derhalve in strijd met de wet bevolen. Gelet op het voorgaande is tevens de op deze staandehouding gevolgde bewaring in strijd met de wet. Beroep gegrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 01/55175 VRONTN inzake : A, geboren op [...] 1979, van (gestelde) Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het politiebureau te B, eiser, gemachtigde: mr. H.C. Ingen Housz, advocaat te Zaandam, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. E.J.W. Spierings, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 22 oktober 2001 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 24 oktober 2001 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 31 oktober 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Sikkens als tolk in de Engelse taal. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiser stelt dat hij tussen het moment van aanhouding en het moment van ophouding op grond van de Vw 2000 - twee-en-een-half uur - onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd is geweest, aangezien er geen geldige titel bestond voor eisers insluiting. Derhalve zijn ook eisers daaropvolgende ophouding en bewaring onrechtmatig. De bewaring dient dan ook te worden opgeheven onder toekenning van schadevergoeding. Verweerder heeft -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat het strafrechtelijk voortraject niet ter toetsing staat in de vreemdelingenrechtelijke procedure. Overigens is eisers aanhouding rechtmatig. Blijkens het proces-verbaal van eisers aanhouding is eiser staande gehouden vanwege overtreding van artikel 35 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV90): als fietser geen achterlicht voeren bij nacht. Vervolgens heeft een van de verbalisanten eiser om een identiteitsdocument ter inzage gevraagd, waarop eiser zijn fiets heeft neergegooid en hard is weggerend. Om 7.40 uur is eiser aangehouden en om 7.52 uur is hij voorgeleid voor een hulpofficier van justitie. Blijkens het proces-verbaal van eisers ophouding is hij om 10.10 uur op grond van de Vw 2000 opgehouden voor verhoor. Verweerder heeft aangevoerd dat achteraf gesteld kan worden dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr): wederspannigheid. Op grond van verdenking van overtreding van dit artikel kon aan eiser zijn vrijheid worden ontnomen. De ophouding en bewaring volgend op deze strafrechtelijke aanhouding zijn derhalve niet onrechtmatig. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser is op 22 oktober 2001 om 7.40 uur aangehouden. De redenering van verweerder dat achteraf kan worden vastgesteld dat deze aanhouding en de daaropvolgende vrijheidsontneming gebaseerd kan worden op een verdenking van artikel 180 WvSr kan niet worden gevolgd. Een dergelijke verdenking was niet aan de orde – gelet op de inhoud van het proces-verbaal – terwijl tevens uit het dossier niet blijkt van feiten en omstandigheden die deze verdenking zouden rechtvaardigen. De verdenking dat eiser artikel 35 RVV90 had overtreden kon eveneens niet leiden tot vrijheidsontneming, nu het opsporingsonderzoek reeds was geëindigd en voor deze overtreding geen verdere dwangmiddelen zijn toegelaten. Aan eiser is bij zijn insluiting om 7.52 uur meegedeeld dat deze plaatsvond in verband met zijn illegale verblijf in Nederland. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiser is staandegehouden om 10.10 uur op grond van artikel 50 van de Vw 2000. Gelet op de mededeling aan eiser dat zijn insluiting om 7.52 uur verband hield met illegaal verblijf en gelet op het feit dat voor de vrijheidsbeneming tot 10.10 uur geen andere titel voorhanden was stelt de rechtbank vast dat de vreemdelingenrechtelijke staandehouding feitelijk reeds om 7.52 uur heeft plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is dat op dit tijdstip voldaan was aan de voorwaarden die artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 hiervoor stelt. De staandehouding is derhalve in strijd met de wet bevolen. Gelet op het voorgaande is tevens de op deze staandehouding gevolgde bewaring in strijd met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 1 november 2001. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van ƒ 200,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal ƒ 2000,-. Gelet op het vorenstaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op ƒ 710,- als kosten van verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 1 november 2001 wordt opgeheven; - veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot ƒ 2000,- (zegge: tweeduizend gulden), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot ƒ 710,- (zegge: zevenhonderdentien gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Lolkema, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 1 november 2001, in tegenwoordigheid van mr. C.J.N. Haddink, griffier. Afschrift verzonden op: 20 december 2001 Conc.:CH/ML Coll: Bp:- D:c Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.