Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0898

Datum uitspraak2002-02-06
Datum gepubliceerd2002-03-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/6597 BEPTDN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Somalië / Reer Hamar / klemmende redenen. Ter beoordeling staat vervolgens of eiser op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, Vw 2000 voor verlening van een verblijfsvergunning in aanmerking komt. Tussen partijen is daarbij in geschil of van eiser redelijkerwijs gevergd kan worden dat hij terugkeert naar en verblijft in het relatief veilige deel van Somalië. De rechtbank acht bij deze beoordeling allereerst van belang dat de ABRS in haar uitspraak van 14 januari 2002 heeft overwogen dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat terugkeer naar en verblijf in het relatief veilige deel van Somalië voor minderheidsgroepen als de Reer Hamar in zijn algemeenheid niet van bijzondere hardheid is in verband met de algehele situatie aldaar. Dit laat echter onverlet dat in een individueel geval sprake kan zijn van feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het beoogde verblijfsalternatief redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen. Verweerder heeft in de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd waarom de persoonlijke omstandigheden van eiser (hoge leeftijd, medische klachten) in casu niet en dergelijke conclusie rechtvaardigen. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat terugkeer naar en verblijf in het relatief veilige deel van Somalië eiser zwaarder zal vallen dan de meeste andere ontheemden. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer Registratienummer: Awb 02/6597 BEPTDN UITSPRAAK in het geschil tussen: A, geboren op [...] 1932, van Somalische nationaliteit, IND-dossiernummer: 0201.18.8044 eiser, gemachtigde: mr. U.H. Hansma, advocaat te Assen, en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ‘s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. P. van Ippersum, ambtenaar ten departemente. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Op 18 januari 2002 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 23 januari 2002 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2 Bij beroepschrift van 23 januari 2002 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. Bij brief van 30 januari 2002 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. 1.3 De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 1 februari 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is onder meer van belang of verweerder de aanvraag zonder schending van eisen van zorgvuldigheid in het kader van de AC-procedure heeft kunnen afwijzen. Feiten en standpunten van partijen 2.2 Eiser behoort tot de Reer Hamar bevolkingsgroep en is afkomstig uit Mogadishu. Eiser was zakenman van beroep. Vanwege zijn etnische afkomst is eiser in 1992 en 1998 mishandeld door leden van de Habr Gedir stam. Vanaf 1998 werd eiser tevens door deze personen afgeperst. In september 1998 is eisers echtgenote, omdat hij geen geld meer had om de afpersers te betalen, ontvoerd. Eisers zwager is tijdens zijn zoektocht naar eisers echtgenote vermoord. Na bemiddeling is eisers echtgenote na twintig dagen vrijgelaten. Eiser heeft vervolgens op verschillende adressen, onder andere bij zijn zus die dwangarbeid verrichtte voor de Habr Gedir, ondergedoken gezeten. Nadat eisers moeder was overleden en een broer geld had geregeld, heeft eiser zijn land van herkomst verlaten. 2.3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Allereerst merkt verweerder op dat eiser op essentiële punten tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, waardoor getwijfeld wordt aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Het gaat daarbij om zijn Somalische paspoort, de verzorging van zijn moeder en zijn onderduikperiode Voor zover eiser moet worden gevolgd in zijn verklaringen is verweerder van oordeel dat niet aannemelijk is dat eiser voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin te vrezen heeft. Niet gebleken is dat het incident in 1992 en de afpersingen vanaf 1998 het gevolg zijn van een specifiek negatieve belangstelling voor eiser persoonlijk. Dergelijke incidenten moeten gezien worden in het licht van de algemene situatie in Somalië in 1992 en daarna. De ontvoering van eisers echtgenote is het gevolg van willekeurig banditisme. Bovendien heeft eiser in de gebeurtenissen van 1998 geen aanleiding gezien zijn land van herkomst te verlaten en is niet aannemelijk dat hij zich in een acute vluchtsituatie bevond. Voorts is niet aannemelijk dat van eiser als gevolg van traumatische ervaringen niet verwacht kan worden terug te keren naar het land van herkomst. Ook overigens is niet gebleken dat sprake is van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard dat het geldende verblijfsalternatief in het relatief veilige gebied van Somalië in redelijkheid niet voor eiser zou gelden. De terugkeer van eiser naar Somalië is niet van bijzondere hardheid. Daarbij heeft verweerder in de bestreden beschikking overwogen dat eiser zich aan dreigende of zich voordoende problemen kan onttrekken door zich in de relatief veilige gebieden van Somalië te vestigen, te weten Somaliland, Galgadud, Hiiran en Puntland. Ter motivering hiervan heeft verweerder in de bestreden beschikking verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Somalië van 12 juni 2001 en voorts naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 24 september 2001, waarin is aangegeven dat ook voor leden van minderheidgroepen een verblijfsalternatief in het relatief veilige deel van Somalië aanwezig is. Eveneens wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 14 januari 2002 (200105382/1). Voorts meent verweerder dat in het onderhavige geval de overschrijding van de achtenveertig uur is veroorzaakt doordat de rechtshulp voor de voor- en nabespreking van het nader gehoor en het uitbrengen van de zienswijze meer tijd heeft gebruikt dan de haar toebedeelde tijd van twee, respectievelijk drie uur. De aanvraag is derhalve binnen achtenveertig uur afgewezen. Het beroep op de uitspraak van de ABRS van 20 december 2001 (200205777/1) faalt. Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat het niet binnen de eisen van zorgvuldigheid die worden gesteld aan de behandeling van een aanvraag om toelating als vluchteling past om een asielzoeker onvoorbereid een nader gehoor af te nemen en om de asielzoeker niet in staat te stellen om binnen het AC-proces het rapport van nader gehoor met een rechtshulpverlener te bespreken en een zienswijze te geven naar aanleiding van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser is in ieder geval niet in zijn belangen geschaad, nu hem meer tijd is gegund voor de voor- en nabespreking van het nader gehoor en het uitbrengen van een zienswijze dan de daartoe vastgestelde termijnen van twee respectievelijk drie uur. 2.4 Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte met toepassing van de AC-procedure is afgewezen, nu verweerder niet binnen de maximaal toegestane termijn van achtenveertig proces-uren een beslissing heeft genomen op zijn aanvraag. In dit verband heeft eiser gewezen op de uitspraken van de ABRS van 20 december 2001 (nr. 200105777/1) en van 21 december 2001 (nr. 200104937/1) waarin - kort gezegd - is overwogen dat het bij overschrijding van de termijn van achtenveertig proces-uren aan verweerder is om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat de extra uren redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag. Verweerder ziet blijkens de bestreden beschikking kennelijk in de zorgvuldigheid een omstandigheid die tot de conclusie leidt dat de extra uren niet voor het onderzoek beschikbaar waren. Hoewel aan verweerder moet worden toegegeven dat er afspraken zijn tussen de rechtshulp en verweerder om op elkaar te wachten, dienen de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRS tot een andere uitleg te leiden dan de uitleg die door verweerder wordt voorgestaan. Dat deze nevenzittingsplaats blijkens een aantal uitspraken verweerder wel volgt in zijn uitleg doet daaraan niet af, nu dit niet tot een ander standpunt van de ABRS heeft geleid. Bovendien volgt deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, de door eiser voorgestane uitleg van de uitspraken van de ABRS wel. Eiser heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat zijn aanvraag ook op grond van zijn asielrelaas niet met toepassing van de AC-procedure kon worden afgedaan. De Rechtseenheidskamer (REK) van deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 juli 2000 overwogen dat leden van de Reer Hamar reeds als vluchteling moeten worden aangemerkt indien slechts in geringe mate is gebleken van op de persoon gerichte daden van vervolging. Aan deze versoepelde norm voor vluchtelingschap wordt door eiser voldaan, nu hij blijkens het nader gehoor juist vanwege zijn afkomst is afgeperst. Eiser dient naar zijn mening in ieder geval in aanmerking te komen voor categoriale bescherming. In dit verband heeft hij gewezen op uitspraken van (de president van) deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van 3 september 2001 en (de president van) deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 september 2001. Bovendien is in het geval van eiser sprake van klemmende (medische) redenen van humanitaire aard. Door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, is in een uitspraak van 5 maart 2001 overwogen dat de door verweerder gehanteerde restrictieve interpretatie van het begrip 'klemmende redenen van humanitaire aard' (in die zin dat slechts asielgerelateerde redenen bij een asielaanvraag kunnen worden meegewogen) geen steun vindt in de wet. Het (door oorlog veroorzaakte) gebrek aan voorzieningen in Somalië is, zo stelt eiser, overigens (mede) asielgerelateerd. Ook het feit dat eiser door mishandelingen impotent is geworden is asielgerelateerd. Eiser heeft in de gronden van zijn beroep tevens aangevoerd dat hij pas in een laat stadium de gronden heeft kunnen indienen omdat de door de rechtbank per fax verzonden herstelverzuim brief niet is ontvangen. De enige verklaring die hiervoor mogelijkerwijs kan worden gegeven is dat door werkzaamheden de elektriciteit op het kantoor van eisers gemachtigde enige tijd is uitgevallen, wellicht juist op het moment van verzending van de fax. Bij schrijven van 31 januari 2002 heeft eiser, ter ondersteuning van zijn beroep, nog een brief overgelegd van de Somalische Banadri Vereniging Nederland (SBVN) van 30 januari 2002, waarin wordt bevestigd dat eiser behoort de bevolkingsgroep der Reer Hamar. Beoordeling van het beroep 2.5 De rechtbank overweegt allereerst als volgt. In het procesdossier bevindt zich een verzendrapportage waaruit kan worden opgemaakt dat op 24 januari 2002 per fax aan het kantoor van eisers gemachtigde een brief is verzonden waarin hem de gelegenheid wordt geboden het geconstateerde verzuim (het ontbreken van de gronden van het beroep) te herstellen en dat deze verzending succesvol is geweest. Bij de huidige stand van de techniek valt echter niet uit te sluiten dat het uitvallen van de elektriciteit als gevolg van de werkzaamheden van een installatiebureau, die blijkens de door de gemachtigde van eiser overgelegde nota op (onder meer) de dag van verzending hebben plaatsgevonden, tot gevolg heeft gehad dat de herstelverzuim brief niet is ontvangen. De rechtbank houdt het er derhalve voor dat van schending van artikel 4.2.4 van de Richtlijnen Aanmeldcentrumprocedure Vw 2000 geen sprake is. 2.6 De rechtbank overweegt voorts dat verweerder in de bestreden beschikking alsmede ter zitting gemotiveerd heeft uiteengezet waarom de extra uren die eiser heeft gebruikt voor de voorbereiding en de nabespreking van het nader gehoor en het uitbrengen van een zienswijze op het voornemen van verweerder om de aanvraag af te wijzen, niet kunnen worden gebruikt voor het verrichten van nader onderzoek naar de aanvraag en derhalve niet kunnen worden beschouwd als proces-uren in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder f, Vb 2000. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de wetgever, gelet op de Nota van Toelichting op laatstgenoemde bepaling, alsmede gelet op de Nota van Toelichting op artikel 3.117 Vb 2000, geen wijziging van de bestaande AC-praktijk heeft beoogd ten opzichte van de situatie van voor de inwerkingtreding van Vw 2000 en Vb 2000. Afgezien hiervan valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien – hoewel verweerder blijkens de tekst van artikel 3.117 Vb 2000 na het verstrijken van de daarvoor toebedeelde drie uren niet gehouden is de zienswijze van eiser af te wachten en bevoegd is om ook wanneer een zienswijze ontbreekt, een beslissing te nemen op de aanvraag – hoe verweerder binnen de grenzen van de in acht te nemen zorgvuldigheid na het uitreiken van het voornemen, maar vóórdat de zienswijze is ontvangen, nader onderzoek naar de aanvraag zou kunnen doen. Immers, verweerder heeft in het voornemen tot afwijzing van de aanvraag zijn standpunt verwoord en het onderzoek dat hij noodzakelijk achtte en dat hem tot dat voornemen heeft gebracht, afgerond. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat van overschrijding van de maximale termijn van 48 proces-uren geen sprake is. 2.7 Ingevolge artikel 29, eerste lid, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; of d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. 2.8 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. 2.9 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Somalië zodanig is dat reeds in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw 2000 moet worden verleend. Derhalve dient eiser aannemelijk te maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die tot verlening van een dergelijke verblijfsvergunning aanleiding geven. 2.10 Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of en in hoeverre de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Ook indien van de juistheid van eisers verklaringen wordt uitgegaan kan daaruit niet worden afgeleid dat eiser persoonlijk en vanwege een vluchtelingenrechtelijke relevante reden in de negatieve belangstelling van één van de clans of gewapende groeperingen in Somalië staat. Veeleer is aannemelijk dat eiser sinds 1993 veelvuldig het slachtoffer is geworden van (ongericht en willekeurig) banditisme, dat zijn oorzaak vindt in de algemene onveilige situatie in Somalië ten gevolge van de jarenlange burgeroorlog. Daarbij zal de omstandigheid dat eiser behoort tot een minderheidsgroep die geen eigen militie heeft en daarom een makkelijk doelwit vormt zeker een rol hebben gespeeld. De rechtbank acht dit gegeven evenwel onvoldoende om te concluderen dat sprake is geweest van op de persoon gerichte daden van vervolging wegens het behoren tot een bepaalde bevolkingsgroep. Ook bij toepassing van de maatstaf die de REK in haar uitspraak van 14 juli 2000 ten aanzien van leden van de Reer Hamar heeft aangelegd kan eiser derhalve niet als vluchteling worden aangemerkt, zodat hij niet op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.11 Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eiser gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiser aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen. 2.12 Ter beoordeling staat vervolgens of eiser op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, Vw 2000 voor verlening van een verblijfsvergunning van eiser in aanmerking komt. Tussen partijen is daarbij in geschil of van eiser redelijkerwijs gevergd kan worden dat hij terugkeert naar en verblijft in het relatief veilige deel van Somalië. 2.13 De rechtbank acht bij deze beoordeling allereerst van belang dat de ABRS in haar uitspraak van 14 januari 2002 (nr. 200105382/1) overwogen heeft dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat terugkeer naar en verblijf in het relatief veilige deel van Somalië voor minderheidsgroepen (daaronder begrepen leden van de Reer Hamar zoals eiser) in zijn algemeenheid niet van bijzondere hardheid is in verband met de algehele situatie aldaar. De rechtbank ziet in de door eiser aangehaalde uitspraken van de nevenzittingsplaatsen Utrecht en Zwolle van respectievelijk 3 september 2001 en 21 september 2001 geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, reeds nu deze uitspraken beide tot stand zijn gekomen voor de hierboven genoemde uitspraak van de ABRS. 2.14 Dat de veiligheid van leden van de Reer Hamar in het relatief veilige deel van Somalië in het algemeen niet in het geding is, en verweerder derhalve niet gehouden is voor hen een categoriaal beschermingsbeleid te voeren, laat echter onverlet dat in een individueel geval sprake kan zijn van feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het beoogde verblijfsalternatief redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd waarom de persoonlijke omstandigheden in casu niet een dergelijke conclusie rechtvaardigen. Eiser heeft immers een hoge leeftijd en lijdt, naar zijn zeggen, aan diverse medische klachten, zoals suikerziekte en impotentie. Deze klachten zijn weliswaar tot op heden niet geobjectiveerd door (bijvoorbeeld) een medische verklaring, doch gelet op eisers korte verblijf in Nederland kan hem dit niet worden aangerekend en de rechtbank zal dan ook vooralsnog van eisers verklaringen op dit punt uitgaan. De rechtbank acht het, in het licht van het voorgaande, niet onaannemelijk dat terugkeer naar en verblijf in het relatief veilige deel van Somalië eiser zwaarder zal vallen dan de meeste andere ontheemden. In dit verband wijst de rechtbank er op dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 juni 2001 blijkt dat de sociaal-economische situatie van minderheden, zoals de Reer Hamar waartoe eiser behoort, precair is en dat zij gediscrimineerd worden bij de toegang tot de (toch al schaarse) sociale voorzieningen. Weliswaar zouden minderheden door hun flexibele positie op de arbeidsmarkt in staat zijn de discriminatie waarvan zij het slachtoffer worden te compenseren en toch in hun levensonderhoud te voorzien, doch, gelet op zijn leeftijd en gezondheidssituatie, kan betwijfeld worden of dit ook onverkort voor eiser geldt. 2.15 Het standpunt van verweerder dat de bovengenoemde individuele omstandigheden niet asielgerelateerd zijn en derhalve bij de onderhavige beoordeling buiten beschouwing dienen te blijven volgt de rechtbank niet. Feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of aan een asielzoeker in redelijkheid een verblijfsalternatief kan worden tegengeworpen (en zodoende van het verlenen van categoriale bescherming in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 kan worden afgezien) dragen immers wel degelijk een asielgerelateerd karakter. De rechtbank merkt overigens op dat verweerder in TBV 2001/29, waarin een aanvulling wordt gegeven op het begrip klemmende redenen van humanitaire aard in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000, zelf leeftijd en gezondheid als (op zichzelf ontoereikende) humanitaire redenen in de zin van dit artikellid aanmerkt. 2.16 Gelet op het voorgaande berust de bestreden beschikking op een ontoereikende motivering en is het beroep gegrond. 2.17 Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op EUR 644,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt EUR 322,-- en wegingsfactor 1). 3. Beslissing De rechtbank * verklaart het beroep, gericht tegen de beschikking van 23 januari 2002, gegrond; * vernietigt de bestreden beschikking; * bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen; * veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad EUR 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan de griffier dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. F. Sijens en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. van Bruggen als griffier op 6 februari 2002. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op: 8 februari 2002