Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0926

Datum uitspraak2002-03-12
Datum gepubliceerd2002-04-05
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 01/1129 AW GIF en AWB 01/1137 AW GIF
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet kan worden gezegd dat verweerder niet met terugwerkende kracht had mogen bepalen dat AOW-pensioenen bij de bijdragevaststelling ingevolge de ZVOO-regeling worden meegenomen. Aan eisers is een tegemoetkoming in het kader van de ZVOO-regeling toegekend. Verweerder heeft daarbij eisers AOW-pensioenen meegeteld bij het bepalen van de voor de ZVOO relevante inkomsten. Partijen verschillen van mening over de vraag of het AOW-pensioen van eisers in de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming mag worden betrokken. De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank Amsterdam in zijn uitspraak van 5 maart 2002 (TAR 2001/77) heeft bepaald dat het AOW-deel van het ouderdomspensioen niet behoort tot de inkomsten in de zin van de ZRK-regeling (Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel). Deze ZRK-regeling is niet van toepassing op eisers; vast staat dat in eisers geval de ZVOO-regeling van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip inkomsten uit de ZVOO-regeling. De rechtbank baseert zich voor dit oordeel onder meer op de uitleg van verweerder dat bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming steeds, ook onder de voorloper van de ZVOO-regeling, is uitgegaan van het AOW-pensioen. Die uitleg strookt met de in de ZVOO-regeling gegeven definitie van het begrip inkomsten. Dat het om bestendig beleid gaat, blijkt ook uit het gegeven dat de verstrekte tegemoetkomingen alle zijn gebaseerd op de aan de betrokkenen toekomende AOW-pensioenen. Dat beide regelingen dezelfde structuur zouden hebben, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Omdat de rechtbank de door verweerder gegeven uitleg van het begrip inkomsten juist acht, verwerpt de rechtbank voorts de stelling van eisers dat verweerder - kort gezegd - niet met terugwerkende kracht had mogen bepalen dat AOW-pensioenen bij de bijdragevaststelling ingevolge de ZVOO-regeling worden meegenomen. Beroepen ongegrond. Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - Directeur Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel - ,verweerder. mr. M.C.A.E. van Binnebeke Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs - en onderzoekpersoneel (de ZVOO-regeling) 1, 2.b.1 Besluit uitvoering ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel (het Besluit ZVOO) 1 Aanwijzingsbesluit Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel 1


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT Reg.nrs.: AWB 01/1129 AW GIF en AWB 01/1137 AW GIF UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in de gedingen tussen 1. A-B te C en 2. A te C, eisers, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -Directeur Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel-, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluiten: 27 juli 2001. Kenmerk: AEBZ11466 en AEBZ11465. Behandeling ter zitting: 13 februari 2002. I. PROCESVERLOOP. Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde gelijkluidende besluiten van 27 juli 2001 heeft de Directeur van de Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel namens verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 20 april 2001 ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten is namens eisers op 24 augustus 2001 beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingezonden stukken en de verweerschriften zijn in kopie aan de gemachtigde van eisers gezonden. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 13 februari 2002. Eisers en hun gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegen-woordigen door H. Hendriks, medewerker bij KPMG FlexSourcing. II. OVERWEGINGEN. II.1. Eisers zijn gepensioneerd ambtenaar en genieten beiden een AOW-pensioen. Op 13 en 12 februari 2001 hebben eisers elk een aanvraag ingediend om over het jaar 2000 in aan-merking te komen voor een tegemoetkoming in de ziektekosten ingevolge de Regeling ziektekosten-voorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel (de ZVOO-regeling). Naar aanleiding hiervan is op 20 april 2001 aan eisers een tegemoetkoming toegekend. Verweerder heeft de pensioenen van eisers ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) meegeteld bij het bepalen van de voor de ZVOO relevante inkomsten. Tegen deze besluiten hebben eisers bij gelijkluidend bezwaarschriften van 10 mei 2001 bezwaar gemaakt. Eisers zijn van mening dat hun AOW-pensioen niet in de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming mag worden betrokken, gelet op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2001 (gepubliceerd in TAR 2001/77). Verweerder heeft bij de nu bestreden gelijkluidende besluiten de bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eisers genoemde uitspraak in de onderhavige zaken niet relevant is, omdat het in die uitspraak om een andere regeling gaat dan in de onderhavige zaken. Verder heeft verweerder aangevoerd dat het altijd zo is geweest dat het AOW-pensioen meegeteld dient te worden voor het bepalen van het ZVOO-inkomen. De recente aanpassing van het Besluit uitvoering ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel (het Besluit ZVOO; Stcrt 2001, 104) dient enkel ter voorkoming van onduidelijkheden. Eisers hebben zich ook met deze besluiten niet kunnen verenigen en hebben hiertegen bij gelijklui-dende beroepschriften beroep doen instellen bij de rechtbank. Zij handhaven hun stelling dat hun AOW-pensioen niet meegeteld dient te worden, gelet op genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Deze uitspraak ziet weliswaar op een andere regeling, maar is toch relevant, omdat de structuur van beide regelingen hetzelfde is. Voorts stellen zij zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het met terugwerkende kracht wijzigen van het Besluit ZVOO tot gevolg heeft dat als gevolg van artikel 1, tweede lid, van dit Besluit eisers AOW-inkomens mogen worden meegenomen bij de bijdragevast-stelling ingevolge het ZVOO. De thans bestreden besluiten zijn genomen op 20 april 2001, derhalve vóórdat genoemd besluit op 22 mei 2001 van kracht werd. Eisers voeren verder aan dat sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel, nu terugwer-kende kracht is toegekend op een wijze, die een onder een ander regime bestaande aanspraak onge-daan maakt. II.2. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of verweerder de bestreden besluiten terecht en op goede gronden heeft genomen en overweegt daartoe het volgende. Van belang is naar het oordeel van de rechtbank onderstaand wettelijk kader. Ingevolge artikel 1 van de ZVOO-regeling heeft de betrokkene die in voldoende mate is verzekerd tegen het risico van ziektekosten recht op een tegemoetkoming in te zijnen laste blijvende ziekte-kosten van zichzelf en van zijn medebetrokkenen. In artikel 2, aanhef, onder b en onder 1, van de ZVOO-regeling is neergelegd dat onder "inkomsten" wordt verstaan alle door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen nader te bepalen inkomsten uit of in verband met arbeid daartoe mede gerekend pensioenen en uitkeringen ingevolge sociale regelingen, onder welke benamingen dan ook. In artikel 1 van het Besluit Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel (Stcrt. 2001/104, inwerkingtreding 2 juni 2001 met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998) is bepaald dat tot de inkomsten uit of in verband met arbeid bedoeld in de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel worden gerekend: a. loon als bedoeld in paragraaf 2 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering; b. inkomsten uit werkzaamheden die niet in een dienstbetrekking zijn verricht; c. uitkeringen of pensioenen met inbegrip van de daarop verleende toeslagen en aanvullingen, inge-volge de regelingen, bedoeld in artikel 1, onderdelen b t/m e, g t/m j en l t/m n van het Aanwijzingsbe-sluit Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekpersoneel; d. uitkeringen krachtens de Algemene ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en de Wet uitkering burger-oorlogslachtoffers 1940-1945; e. periodieke uitkeringen, die naar hun aard en strekking als loonvervangende uitkeringen kunnen worden aangemerkt. In artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoek-personeel (AB/A&A/2000/4304, Uitleg 24/2000; in werking getreden op 12 oktober 2000 met terug-werkende kracht tot 1 januari 1998) is bepaald wie als betrokkene in de zin van de ZVOO-regeling is. Voor de onderhavige zaken zijn de leden a t/m c van belang: a. degenen die in een of meer betrekkingen werkzaam zijn bij openbare of uit openbare kas bekostig-de instellingen voor onderwijs of onderzoek, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel; b. gewezen personeel als bedoeld in onderdeel a, waaraan wegens ontslag uit de betrekking een uit-kering is toegekend op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel of een vutovereenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel; c. degenen aan wie een pensioen is toegekend krachtens het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, genoemd in artikel 6 van de Wet privatisering ABP, en in de maand voorafgaan-de aan de pensionering behoorden tot de categorieën, bedoeld in onderdeel a of b; Niet in geschil is dat eisers betrokkene zijn in de zin van de ZVOO-regeling (artikel 1, aanhef en onder c van genoemd Aanwijzingsbesluit) en dat zij recht hebben op een tegemoetkoming in de zin van deze regeling. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of het AOW-pensioen van eisers in de bereke-ning van de hoogte van de tegemoetkoming mag worden betrokken. Eisers stellen dat dit niet mag, gelet op bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Verweerder stelt zich daarentegen - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat § die uitspraak voor de onderhavige zaken niet relevant is, omdat het daarin om een andere regeling gaat dan in de onderhavige zaken; § het altijd zo is geweest dat het AOW-pensioen meegeteld dient te worden voor het bepalen van het ZVOO-inkomen. Verweerder verwijst daartoe naar de toelichting op artikel 9 van de ZVOO-regeling uit de nota van toelichting bij het Besluit van 5 juli 1997 (Stb. 1997, 357) tot vervanging van de Regeling ziekte-kostenvoorziening overheidspersoneel door sectorale regelingen: Deze regeling heeft als uitgangspunt dat ziektekosten in het algemeen geen hoger beslag horen te leggen op het inkomen van het overheidspersoneel dan het geval is bij ziekenfonds-verzekerde werknemers in de marktsector. Aan een betrokkene wordt een tegemoetkoming verleend voor zover de ziektekosten die voor eigen rekening zijn gebleven een bepaalde drempel overschrijden. Deze drempel is, indachtig het uitgangspunt van de regeling, gebaseerd op het totale bedrag dat een ziekenfondsverze-kerde werknemer verschuldigd is voor zijn ziekenfondspremie. De drempel is samengesteld uit het werknemersdeel van de procentuele ziekenfondspremie, de loonheffing over het werk-geversdeel van de procentuele ziekenfondspremie en een nominale premie die overeenkomt met de gemiddelde ziekenfondspremie. In artikel 14 van het Aanwijzingsbesluit verzekerden Ziekenfondswet staat vermeld dat premie is verschuldigd over het ouderdomspensioen, de toeslag vakantie-uitkering, waarop zij aan-spraak hebben krachtens de AOW, alsmede over hun inkomsten uit of in verband met ver-richten van arbeid in bedrijfs- of beroepsleven. Uit het voorgaande volgt, zo stelt verweerder, dat de bedoeling van de ZVOO-regeling altijd is geweest dat het AOW-pensioen meegeteld dient te worden voor het bepalen van het ZVOO-inkomen; § in de toelichting van het Besluit ZVOO van 1 juni 2001 is aangegeven dat de wijziging van het Besluit ZVOO een verduidelijking is. Er is nu expliciet opgenomen dat tot de inkomsten eveneens behoort de uitkering ingevolge de AOW. Het betreft dan ook geen inhoudelijke wijziging van de uitvoering van de regeling, maar slechts een bevestiging van de bestaande uitvoeringspraktijk. De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank Amsterdam in genoemde uitspraak heeft bepaald dat het AOW-deel van het ouderdomspensioen niet behoort tot de inkomsten in de zin van de Regeling ziek-tekostenvoorziening rijkspersoneel (ZRK-regeling). Deze ZRK-regeling is niet van toepassing op eisers; vast staat dat in eisers geval de ZVOO-regeling van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip inkomsten uit de ZVOO-regeling. De rechtbank baseert zich voor dit oordeel op de tekst van de hierboven geciteerde, hier toepasselijke artikelen en de uitleg van verweerder dat bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming steeds, ook onder de voorloper van de ZVOO-regeling, is uitgegaan van het AOW-pensioen. Die uitleg strookt met de in de ZVOO-regeling gegeven definitie van het begrip inkomsten. Dat het om bestendig beleid gaat, blijkt ook uit het gege-ven dat de verstrekte tegemoetkomingen alle zijn gebaseerd op de aan de betrokkenen toekomende AOW-pensioenen. Dat beide regelingen dezelfde structuur zouden hebben, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Het beroep van eisers op meergenoemde uitspraak verwerpt de rechtbank derhalve. Omdat de rechtbank de door verweerder gegeven uitleg van het begrip inkomsten juist acht, verwerpt de rechtbank voorts de stelling van eisers dat verweerder - kort gezegd - niet met terugwerkende kracht had mogen bepalen dat AOW-pensioenen bij de bijdragevaststelling ingevolge de ZVOO-regeling worden meegenomen. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat het beroep van eisers voor ongegrond moet worden gehouden. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De arrondissementsrechtbank te Maastricht: verklaart beide beroepen ongegrond. Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van mr. M.E.J.M. Vorstermans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2002 door mr. Van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. M. Vorstermans w.g. M.C. van Binnebeke Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 12 maart 2002 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de President van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.