Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0932

Datum uitspraak2002-03-07
Datum gepubliceerd2002-04-05
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 01/1192 AW I GIF
Statusgepubliceerd


Indicatie

AOW-pensioen dient in de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming in de ziektekosten te worden meegenomen. Aan eiser is een tegemoetkoming in de ziektekosten ingevolge de ZVR-regeling toegekend. Daarbij heeft verweerder eisers AOW-pensioen meegeteld bij het bepalen van de voor de ZVR relevante inkomsten. Eiser is van mening dat dit pensioen niet meegeteld dient te worden. De rechtbank heeft overwogen dat aan art. 1 Besluit ZVR onderdeel d is toegevoegd waarin staat vermeld dat onder inkomsten wordt verstaan uitkeringen krachtens de Algemene Ouderdomswet (...). Dit artikellid is in werking getreden per 8 april 2001 en werkt terug tot 3 augustus 1998. Verweerder heeft daarbij gesteld dat het nooit de bedoeling is geweest van de wetgever het AOW-pensioen en enkele andere inkomensbestanddelen niet te rekenen tot het Z.v.-inkomen. Voorts heeft verweerder gesteld dat de wijziging van het Besluit ZVR niets anders is dan een verduidelijking van bestendig beleid. Er is nu expliciet opgenomen dat tot de inkomsten eveneens behoort de uitkering ingevolge de AOW. Het betreft dan ook geen inhoudelijke wijziging van de uitvoering van de regeling, maar slechts een bevestiging van de bestaande uitvoeringspraktijk. De rechtbank is - anders dan de rechtbank Amsterdam - van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip inkomsten uit de ZVR-regeling. De rechtbank baseert zich voor dit oordeel onder meer op de uitleg van verweerder dat bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming steeds, ook onder de voorloper van de ZVR-regeling, is uitgegaan van het AOW-pensioen. Die uitleg strookt met de in de ZVR-regeling gegeven definitie van het begrip inkomsten. Dat het om bestendig beleid gaat, blijkt ook uit het gegeven dat de verstrekte tegemoetkomingen alle zijn gebaseerd op het aan de betrokkene toekomende AOW-pensioen. Het voorgaande houdt in dat de rechtbank de stelling van eiser verwerpt dat verweerder - kort gezegd - niet met terugwerkende kracht had mogen bepalen dat het AOW-pensioen bij de bijdragevaststelling ingevolge de ZVR-regeling wordt meegenomen. Beroep ongegrond. Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - Directeur Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel - , verweerder. mr. M.C.A.E. van Binnebeke Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (de ZVR-regeling) 1, 2.b.1 Besluit uitvoering Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (het Besluit ZVR) (AD2001/U61747, Stcrt. 2001, 60) 1, 4.1.c


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT Reg.nr.: AWB 01 / 1192 AW I GIF UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen A te B, eiser, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -Directeur Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel-, gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder. Datum bestreden besluit: 30 juli 2001. Kenmerk: AEBZ11506. Behandeling ter zitting: 13 februari 2002. I. PROCESVERLOOP. Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 30 juli 2001 heeft de Directeur van de Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel namens verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 mei 2001 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 6 september 2001 beroep ingesteld en de gronden van het beroep bij brief van 2 oktober 2001 aangevuld. De door verweerder ter uitvoering van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in kopie aan eiser gezonden. De door eiser nader ingediende brief heeft de rechtbank in kopie aan verweerder gestuurd. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 13 februari 2002. Eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Hendriks, medewerker bij KPMG FlexSourcing. II. OVERWEGINGEN. II.1. Eiser is gepensioneerd ambtenaar en geniet een AOW-pensioen. Op 1 april 2001 heeft hij een aanvraag ingediend om over het tijdvak 1 april 2000 tot 1 april 2001 in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de ziektekosten ingevolge de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (de ZVR-regeling). Naar aanleiding hiervan is op 11 mei 2001 aan eiser een tegemoetkoming toegekend. Verweerder heeft het pensioen van eiser ingevolge de Alge-mene Ouderdomswet (AOW) meegeteld bij het bepalen van de voor de ZVR relevante inkomsten. Tegen dit besluit heeft eiser bij bezwaarschrift van 16 mei 2001 bezwaar gemaakt. Eiser heeft afgezien van het recht over het bezwaar te worden gehoord. Verweerder heeft bij het nu bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het altijd zo is geweest dat het AOW-pensioen meegeteld dient te worden bij de bepaling van het ZVR-inkomen. De recente aanpassing van het Besluit uitvoering Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (het Besluit ZVR) (AD2001/U61747; Stcrt. 2001, 69; inwerkingtreding 8 april 2001 met terugwerkende kracht tot 3 augustus 1998) dient enkel ter voorkoming van onduidelijkheden. Eiser heeft zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Hij is van mening dat het AOW-pensioen niet meegeteld dient te worden en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2001 (gepubliceerd in TAR 2001/77). Voorts staat hij op het standpunt dat sprake is van détournement de pouvoir, nu verweerder ten onrechte heeft overwogen dat het met terugwerkende kracht wijzigen van Besluit ZVR tot gevolg heeft dat eisers AOW-inkomen mag worden meegenomen bij de bijdragevaststelling ingevolge de ZVR-regeling. Het thans bestreden besluit is genomen op 11 mei 2001, derhalve vóórdat genoemd besluit op 3 augustus 2001 van kracht werd. Eiser tekent ook beroep aan tegen het niet beslissen op zijn verzoek tot herziening van de uitkeringen over alle voorgaande jaren. II.2. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of verweerder het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft genomen. Van belang is naar het oordeel van de rechtbank onderstaand wettelijk kader. Ingevolge artikel 1 van de ZVR-regeling heeft de betrokkene die in voldoende mate is verzekerd tegen het risico van ziektekosten recht op een tegemoetkoming in te zijnen laste blijvende ziektekosten van zichzelf en van zijn medebetrokkenen. In artikel 2, aanhef, onder b en onder 1, van de ZVR-regeling is bepaald dat onder inkomsten wordt verstaan alle door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nader te bepalen inkomsten uit of in verband met arbeid daartoe mede gerekend pensioenen en uitkeringen ingevolge sociale regelingen, onder welke benamingen dan ook. In artikel 1 van het Besluit ZVR, zoals thans geldend, is nader invulling gegeven aan het begrip inkomsten en is bepaald dat tot de inkomsten uit of in verband met arbeid bedoeld in de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel worden gerekend: a. loon als bedoeld in paragraaf 2 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering; b. inkomsten uit werkzaamheden die niet in een dienstbetrekking zijn verricht; c. uitkeringen of pensioenen met inbegrip van de daarop verleende toeslagen en aanvullingen, inge-volge de regelingen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen b, c en e van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel; d. uitkeringen krachtens de Algemene ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en de Wet uitkering burgeroorlogsslachtoffers1940-1945; e. periodieke uitkeringen, die naar hun aard en strekking als loonvervangende uitkeringen kunnen worden aangemerkt. Onderdeel d is toegevoegd bij besluit van 21 maart 2001 (AD2001/U61747, Stcrt. 69) en in werking getreden per 8 april 2001 met terugwerkende kracht tot 3 augustus 1998. In artikel 4, eerste lid, van de ZVR-regeling is bepaald wie betrokkene in de zin van deze regeling is. Voor de onderhavige zaak zijn de leden a t/m c van belang: a. degenen die op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal of ingevolge artikel 17 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in burgerlijke rijksdienst werkzaam zijn; b. gewezen personeel als bedoeld in onderdeel a, dan wel gewezen personeel dat op basis van het Arbeidsovereenkomstenbesluit werkzaam was, waaraan wegens ontslag uit de betrekking een uitkering is toegekend krachtens of op de voet van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, de Uitkeringsregeling 1966, de Werkloosheidswet, het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsonge-schikten sector Rijk, de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, het Besluit ontslaguit-kering substantieel bezwarende functies, een vutovereenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel of een WAO-conforme uitkering als bedoeld in artikel 32 van de Wet privatise-ring ABP; c. degenen aan wie een pensioen is toegekend krachtens het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, genoemd in artikel 6 van de Wet privatisering ABP, en in de maand voorafgaande aan de pensionering behoorden tot de categorieën, bedoeld in onderdeel a of onderdeel b. Niet in geschil is dat eiser betrokkene is in de zin van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZVR-regeling en dat hij recht heeft op een tegemoetkoming in de zin van deze regeling. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of het AOW-pensioen van eiser in de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming mag worden betrokken. Eiser stelt, kort gezegd, dat verweerder na de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2001 de regeling niet met terugwerkende kracht ten nadele van betrokkenen mag wijzigen. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt “dat het nooit de bedoeling is geweest van de wetgever het AOW-pensioen en enkele andere inkomensbestanddelen niet te rekenen tot het Z.v.-inkomen, zoals deze inkomens al sinds de start van de centrale Z.v.o-regeling expliciet meetellen voor de vaststelling van de Z.v.-uitkering. In de artikelsgewijze toelichting (bij artikel 9) bij het besluit van 5 juli 1997, nr. 96.005948 (Stb. 1997, 357) tot vervanging van de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel door sectorale Regelingen is vermeld: “De regeling heeft als uitgangspunt dat ziektekosten in het algemeen geen hoger beslag horen te leggen op het inkomen van het overheidspersoneel dan het geval is bij ziekenfonds-verzekerde werknemers in de marktsector.” Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen dient het in aanmerking genomen bedrag aan ziektekosten een bepaalde “drempel” te overschrijden. Deze drempel bestaat uit een procentueel deel en een nominaal deel. Het procentuele gedeelte van de premie wordt toegepast op het inkomen van betrokkene. Door het AOW-pensioen in de Z.v.r.-regeling niet als inkomen aan te merken zou een ander effect worden bereikt Dan zou er immers sprake zijn van een lager beslag door ziektekosten op het inkomen dan dat voor een ziekenfonds-verzekerde geldt.” Voorts heeft verweerder gesteld dat de wijziging van het Besluit ZVR niets anders is dan een verduidelijking van bestendig beleid. Er is nu expliciet opgenomen dat tot de inkomsten eveneens behoort de uitkering ingevolge de AOW. Het betreft dan ook geen inhoudelijke wijziging van de uitvoering van de regeling, maar slechts een bevestiging van de bestaande uitvoeringspraktijk De rechtbank is - anders dan de rechtbank Amsterdam - van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip inkomsten uit de ZVR-regeling. De recht-bank baseert zich voor dit oordeel op de tekst van de hierboven geciteerde, hier toepasselijke artike-len en de uitleg van verweerder dat bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming steeds, ook onder de voorloper van de ZVR-regeling, is uitgegaan van het AOW-pensioen. Die uitleg strookt met de in de ZVR-regeling gegeven definitie van het begrip inkomsten. Dat het om bestendig beleid gaat, blijkt ook uit het gegeven dat de verstrekte tegemoetkomingen alle zijn gebaseerd op het aan de betrokkene toekomende AOW-pensioen. Het voorgaande houdt in dat de rechtbank de stelling van eiser verwerpt dat verweerder - kort gezegd - niet met terugwerkende kracht had mogen bepalen dat het AOW-pensioen bij de bijdragevaststelling ingevolge de ZVR-regeling wordt meegenomen. Hetgeen verder door eiser is aangevoerd, behoeft geen nadere bespreking, nu dit niet tot een ander oordeel leidt. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel, zodat het beroep van eiser voor ongegrond moet worden gehouden. Op grond van het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De arrondissementsrechtbank te Maastricht: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. M.C.A.E. van Binnebeke in tegenwoordigheid van mr. M.E.J.M. Vorstermans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2002 door mr. Van Binnebeke voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. M. Vorstermans w.g. M.C. van Binnebeke Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 7 maart 2002 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de President van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.