
Jurisprudentie
AE1032
Datum uitspraak2002-03-19
Datum gepubliceerd2002-04-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers01/557 BESLU en 01/654 BESLU
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-04-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers01/557 BESLU en 01/654 BESLU
Statusgepubliceerd
Indicatie
Documenten van onafhankelijke commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften berusten onder het bestuursorgaan.
Besluit tot weigering om ingevolge de WOB aan eiser afschriften te verstrekken van documenten van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (verder: de commissie) met betrekking tot de door hem aanhangig gemaakte bezwaarschriftprocedure, omdat de gevraagde informatie niet bij een bestuursorgaan berust.
De in geding zijnde verzoeken hebben betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de WOB, namelijk het beslissen op bezwaarschriften. De ter inzage gevraagde documenten bevinden zich in het stadhuis en worden beheerd door de secretaris van de commissie, een door verweerder aangewezen ambtenaar.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (verder: de ARRvS) blijkt dat, tenzij de documenten waarvan inzage is verzocht toevallig en onbedoeld bij het bestuursorgaan aanwezig zijn, uit de enkele aanwezigheid van de documenten volgt dat deze onder het bestuursorgaan berusten. Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Voorzitter ARRvS 2 oktober 1986, zaaknummer R01.86.2325/S240, van de ARRvS van 5 december 1986 (AB 1987/525) en van 8 oktober 1986, nummer R02.85.0245.
Gelet op deze jurisprudentie en de omstandigheden van het geval, is de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde stukken bij verweerder berusten. De door eiser gevraagde stukken worden beheerd door een ambtenaar van verweerders gemeente en bevinden zich niet toevallig en onbedoeld in het stadhuis.
In dit kader is niet van belang of verweerder bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van de in geding zijnde stukken. Evenmin doet ter zake dat de commissie een onafhankelijke status heeft.
Gegrond beroep.
Burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder.
mr. E. de Witt
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 01/557 BESLU en 01/654 BESLU
Inzake het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: mr. I. Zittema, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij geschriften van 19 juni 2001 en 22 juli 2001 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschriften tegen de primaire besluiten van 29 januari 2001 respectievelijk 21 maart 2001, waarbij verweerder heeft geweigerd ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) aan eiser afschriften te verstrekken van, onder andere, raadkamerverslagen van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (verder: de commissie).
Bij besluit van 2 oktober 2001, verzonden op 17 oktober 2001, heeft verweerder de hiervoor bedoelde bezwaarschriften van eiser gegrond verklaard, de besluiten van 29 januari 2001 en 21 maart 2001 herroepen en aan eiser meegedeeld dat de door hem gevraagde informatie niet bij een bestuursorgaan berust.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, op 19 februari 2002. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is bij gemachtigde verschenen.
Motivering
Eiser heeft zich bij brief van 25 januari 2001 tot verweerder gewend met het verzoek hem afschriften te verstrekken van de verslagen van de beraadslagingen van de commissie inzake een vijftal door hem aanhangig gemaakte bezwaarschriftprocedures. Bij besluit van 29 januari 2001 heeft verweerder geweigerd de gevraagde raadkamerverslagen te verstrekken, omdat deze zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad van de commissie. Bij brief van 11 maart 2001 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 januari 2001. Voorts heeft eiser verweerder verzocht aan hem afschriften te verstrekken van het voorlopig advies, het concept advies, het raadkamerverslag en andere documenten met betrekking tot de door hem aanhangig gemaakte bezwaarschriftprocedure inzake therapeutisch zwemmen. Bij besluit van 21 maart 2001 heeft verweerder dit verzoek onder verwijzing naar artikel 9 van de WOB afgewezen, omdat de documenten die circuleren binnen de commissie buiten de werkingssfeer van de WOB vallen. Bij brief van 4 april 2001 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 maart 2001.
Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft verweerder onder overname van het ter zake uitgebrachte advies van de commissie de bezwaarschriften van 11 maart 2001 en 4 april 2001 gegrond verklaard, de besluiten van 29 januari 2001 en 21 maart 2001 herroepen en aan eiser meegedeeld dat de door hem gevraagde informatie niet bij een bestuursorgaan berust.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de WOB de mogelijkheid verschaft om bestuurlijke besluitvormingsprocessen te doorzien en dat hij de door hem gevraagde stukken nodig heeft voor een onderzoek.
Verweerder stelt onder verwijzing naar een uitspraak van de president van deze rechtbank van 27 augustus 2001, registratienummer url('01/717 WOB ',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail?ui_id=27755), dat de door eiser gevraagde stukken zich onder de commissie bevinden en worden beheerd door de secretaris van de Socialezekerheidskamer. Volgens verweerder is (de Socialezekerheidskamer van) de commissie een externe adviescommissie waarvan de werkzaamheden zich onttrekken aan de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan het adviseert. De commissie is geen bestuursorgaan in de zin van de WOB, zodat met betrekking tot het verzoek van eiser geen doorzendplicht op verweerder rustte, zoals bedoeld in de WOB dan wel in artikel 2:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft verweerder (alsnog) op de bezwaarschriften van 11 maart 2001 en 4 april 2001 beslist. Aangezien niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij beoordeling van de vraag of verweerder tijdig op zijn bezwaarschriften heeft beslist, moeten de beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover deze zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bedoelde bezwaarschriften.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb worden de beroepen van eiser mede gericht geacht tegen het besluit van 2 oktober 2001 en dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder het verzoek van eiser om hem inzage te verstrekken in stukken van de commissie terecht en op juiste gronden heeft afgewezen.
Ingevolge artikel 1 van de WOB, voor zover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering daarvan.
Ingevolge artikel 3 van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
De rechtbank stelt vast dat de in geding zijnde verzoeken betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de WOB. Die bestuurlijke aangelegenheid is het beslissen op bezwaarschriften. Voorts is komen vast te staan dat de door eiser ter inzage gevraagde documenten, voor zover deze althans daadwerkelijk bestaan, zich in het stadhuis bevinden en worden beheerd door de secretaris van (de desbetreffende kamer van) de commissie. De secretarissen van de commissie zijn door verweerder aangewezen ambtenaren, aldus artikel 4, eerste lid, van de Verordening behandeling bezwaar- en beroepschriften. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de onderhavige stukken enkel met uitdrukkelijke toestemming van de secretaris kunnen worden ingezien dan wel uitgeleend.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State (verder: de ARRvS) blijkt dat, tenzij de documenten waarom inzage is verzocht toevallig en onbedoeld bij het bestuursorgaan aanwezig zijn, uit de enkele aanwezigheid van de documenten volgt dat deze onder het bestuursorgaan berusten. Zo heeft de Voorzitter van de ARRvS in zijn beschikking van 2 oktober 1986, nummer R01.86.2325/S240, geoordeeld: De omstandigheid dat de archieven van de kabinets(in)formateur zijn ondergebracht in de archieven van het Ministerie van Algemene Zaken brengt naar Ons oordeel reeds mee dat de in geding zijn stukken voor de toepassing van de Wet berusten bij verweerder. Dit zou slechts anders kunnen zijn, indien sprake zou zijn van een louter toevallige, onbedoelde aanwezigheid. Deze situatie doet zich hier - gezien de staatsrechtelijke positie die verweerder inneemt, ook voor wat betreft de verantwoordelijkheid ten aanzien van de totstandkoming van zijn kabinet - niet voor. In gelijke zin luidt de uitspraak van de ARRvS van 5 december 1986 (AB 1987/525): De enkele omstandigheid dat de uit de kabinets(in)formatie afkomstige stukken in bewaring zijn bij het Ministerie van Algemene Zaken brengt naar het oordeel van de Afdeling reeds mee, dat de in geding zijnde stukken voor de toepassing van de Wet berusten bij verweerder. Op welke wijze en met welke bedoelingen de desbetreffende stukken op diens Ministerie terecht zijn gekomen acht de Afdeling in dit verband niet van belang, evenmin als de vraag in hoeverre verweerder bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de (in)formatie strekt. Ook de omstandigheid dat het hier, in de opvatting van verweerder, gaat om tussen niet-overheidsorganen gewisselde stukken, doet aan het vorenstaande niet af, nu de Wet noch het Besluit een beperking in die zin bevatten. De rechtbank merkt op dat haar niet is gebleken dat de thans van toepassing zijnde wettekst in dit opzicht anders moet worden uitgelegd dan de destijds geldende bepalingen. In dit verband kan voorts worden gewezen op de uitspraak van de ARRvS van 8 oktober 1986, nummer R02.85.0245, waarin onder meer is overwogen: Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1, tweede lid, van het Besluit openbaarheid van bestuur (rechtbank: zie thans artikel 1, aanhef en onder a, van de WOB) worden tot de stukken die berusten bij overheidsorganen ook gerekend die, welke berusten bij de ambtelijke apparaten, die hun rechtstreeks ten dienste staan: bij de centrale overheid de departementen van algemeen bestuur, bij de provincies de provinciale griffies en bij de gemeenten de gemeentesecretarieën.
Gelet op de vorenaangehaalde jurisprudentie en de omstandigheden van het geval, komt de rechtbank, anders dan de president in zijn door verweerder aangehaalde uitspraak van 27 augustus 2001, tot de slotsom dat geoordeeld moet worden dat de in geding zijnde stukken bij verweerder berusten. De door eiser gevraagde stukken worden beheerd door een ambtenaar van verweerders gemeente en bevinden zich niet toevallig en onbedoeld in het stadhuis. In dit kader is niet van belang of verweerder bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van de in geding zijnde stukken. Evenmin doet ter zake dat de commissie een onafhankelijke status heeft.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard voor zover het is gericht tegen het besluit van 2 oktober 2001. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient, met inachtneming van het vorenoverwogene, een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij te veroordelen in de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften van eiser van 11 maart 2001 en 4 april 2001 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen voor zover gericht tegen het besluit van 2 oktober 2001 gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 oktober 2001;
- bepaalt dat de gemeente Leeuwarden het door eiser betaalde griffierecht van in totaal € 204,20 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2002 in tegenwoordigheid van mr. R.J. van der Veen als griffier.
w.g. R.J. van der Veen w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: