Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1034

Datum uitspraak2002-02-07
Datum gepubliceerd2002-04-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers99/0383
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Eerste enkelvoudige belastingkamer nummer 99/03683 U i t s p r a a k op het beroep van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigen-belasting op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. De naheffingsaanslag, met het nummer [01.Y9], is met dagtekening 15 oktober 1999 aan belanghebbende gezonden. De naheffingsaanslag beloopt ƒ 708 aan nageheven belasting en ƒ 708 aan boete en ziet op het tijdvak van 28 januari 1998 tot en met 27 januari 1999. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 december 2001 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de directeur van belanghebbende [A], bijgestaan door zijn echtgenote [A-Y], alsmede [de Inspecteur]. 1.5. Het Hof heeft op 18 december 2001 te Arnhem mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op 28 december 2001 aangetekend per post aan partijen verzonden. 1.6. Namens de Inspecteur is tijdig verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde recht van ƒ 150,- is tijdig gestort. 2. Feiten 2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 4 december 2001, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.2. Belanghebbende, opgericht op 7 juni 1995, drijft een onderneming bestaande uit a. de handel in gebruikte en nieuwe touringcars en bijbehorende onderdelen en accessoires; b. de verhuur van touringcars; c. het verrichten van diensten op het gebied van onderhoud en verbouwing van touringcars; d. het bemiddelen bij/en het fungeren als intermediair op het gebied van de financiering van touringcars. 2.3. Belanghebbende is houdster van het motorrijtuig met het kenteken [AA-00-BB], merk Van Hool, type 815, kleur wit. Het betreft een autobus waarin doorgaans personen plegen te worden vervoerd. Het motorrijtuig is sedert 1 juli 1998 in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende opgenomen. Aan belanghebbende is de onderhavige naheffingsaanslag (met 100% boete) zonder heffingsrente opgelegd. 2.4. Op 27 januari 1999, 15.45 uur is bij visuele controle geconstateerd dat voornoemd motorrijtuig, voorzien van het handelaarskenteken [00-AA-11], geparkeerd stond op de openbare doorgang tussen de [a-straat en b-straat te Q], welke tevens wordt gebruikt voor laad- en loswerk ten behoeve van het Belastinggebouw en het Arbeidsbureau. Direct na de controle, te weten op 27 januari 1999, 16.37 uur is het motorrijtuig overgeschreven op naam van [A] en niet langer opgenomen in de bedrijfsvoorraad. 2.5. In de op 28 januari 1999 door de ambtenaar opgemaakte rapport inzake handelaarskenteken staat vermeld dat de bestuurder van het motorrijtuig heeft verklaard dat de bus op het controletijdstip was verhuurd aan het Arbeidsbureau en even daarvoor was gebruikt om personen af te zetten bij het in de nabijheid gelegen hotel "[B]". De ambtenaar heeft geconstateerd dat de bus op voornoemd tijdstip was voorzien van stickers van het Arbeidsbureau. Genoemde bestuurder heeft de tegenover de ambtenaar afgelegde verklaring bij brief van 28 september 1999 herroepen en daarbij verklaard dat de rit op 27 januari 1999 "een technische test" betrof waaruit zou moeten blijken of en hoe de bus zou kunnen worden ingezet bij een eventueel te starten project in Limburg. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is mondeling toegevoegd zakelijk weergegeven. namens belanghebbende: [A] geeft aan dat de activiteiten van belanghebbende zowel bestaan uit in- en verkoop van auto's (touringcars) alsmede de verhuur daarvan. Hij geeft aan dat de bus op 27 januari 1999 was verhuurd aan het Arbeidsbureau en al vanaf oktober 1998 aan deze instelling was verhuurd. Hij voegt daaraan toe dat de bus regelmatig aan het Arbeidsbureau werd verhuurd, veelal voor een periode van een maand of langer. Na afloop van de huurperiode werd dan bezien of aanpassingen nodig waren omdat elke dienst van de Arbeidsvoorziening zijn eigen specifieke wensen had. De huurovereenkomst liep in juridische zin gewoon door. Op genoemd controletijdstip werd bezien of de bus - met het oog op de verlenging van het huurcontract - zou kunnen worden ingezet voor het Millennium project voor een bepaald district. Naar zijn mening is derhalve sprake geweest van een proefrit ten behoeve van de verhuur. De bus is volgens afspraak met de Arbeidsvoorziening op de onder 2.4 genoemde plek te [Q] geparkeerd. Hij zegt toe de statuten van de onderneming alsnog naar het Hof op te sturen. namens de Inspecteur: De naheffingsaanslag is reeds daarom terecht opgelegd omdat het onderhavige motorrijtuig ten onrechte in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende is opgenomen nu sprake is van een bedrijfsmiddel ten behoeve van de verhuur. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Ter zitting heeft [A], bevestigd dat de bus op 27 januari 1999 was verhuurd aan het Arbeidsbureau. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de bus regelmatig aan het Arbeidsbureau werd verhuurd, veelal voor een periode van een maand of langer. Na afloop van de huurperiode werd dan bezien of aanpassingen nodig waren omdat elke dienst van de Arbeidsvoorziening zijn eigen specifieke wensen had. De huurovereenkomst liep in juridische zin gewoon door. Op genoemd controletijdstip werd bezien of de bus - met het oog op de verlenging van het huurcontract - zou kunnen worden ingezet voor het Millennium project voor een bepaald district. Naar zijn mening is derhalve sprake geweest van een proefrit. 4.2. De Inspecteur heeft ter zitting aangevoerd dat de naheffingsaanslag reeds daarom terecht is opgelegd omdat het onderhavige motorrijtuig ten onrechte in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende is opgenomen. 4.3. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) kan de motorrijtuigenbelasting voor motorrijtuigen die tot een bedrijfsvoorraad behoren en motorrijtuigen die voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, onder bij algemene maatregelen van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, de zogenaamde handelaarskentekens. 4.4. Artikel 2, aanhef en onderdeel k, van de Wet definieert "bedrijfsvoorraad" als: de voorraad motorrijtuigen van een bedrijf van een natuurlijk persoon of rechtspersoon waaraan een erkenning als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is verleend. Ingevolge artikel 1, onderdeel e, van het Kentekenreglement wordt bedrijfsvoorraad vervolgens nader gedefinieerd als: de te verhandelen, bewaren of te bewerken voertuigen waarvan een erkend bedrijf de eigendom heeft verkregen. 4.5. Het Hof komt eerst toe aan de beantwoording van de vraag of het onderhavige motorrijtuig voldoet aan de voor de toepassing van de fiscale faciliteit gestelde voorwaarden van artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994, indien vaststaat dat bedoeld motorrijtuig terecht in de handelsvoorraad van belanghebbende is opgenomen. Voor de beoordeling of een voertuig terecht in de bedrijfsvoorraad is opgenomen is van belang dat het erkend bedrijf de eigendom van het desbetreffende motorrijtuig heeft verkregen en dat het voertuig deel uitmaakt van de handelsvoorraad, dat wil zeggen door het bedrijf in eigendom is verworven met het voornemen tot verkoop. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is het Hof van oordeel dat belanghebbende het onderhavige motorrijtuig niet heeft gebezigd in het kader van haar onder punt 1, onderdeel a genoemde doelstelling, te weten de in- en verkoop van (gebruikte en nieuwe) touringcars doch is aangewend voor de onder punt 1, onderdeel b genoemde doelstelling, te weten de verhuur van touringcars. 4.6. Gelet op het vorenstaande kan niet worden volgehouden dat het motorrijtuig (uitsluitend) als handelsobject is verworven zodat het ten onrechte in de bedrijfsvoorraad is opgenomen. Een en ander brengt mee dat belanghebbende niet op grond van artikel 1, tweede lid doch op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet, in de motorrijtuigenbelasting moet worden betrokken. 4.7. Vaststaat dat voor het motorrijtuig een (normaal) kenteken ([AA-00-BB]) is opgegeven. Alsdan kan de motorrijtuigenbelasting op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden nageheven van degene die handelt alsof het motorrijtuig in de bedrijfsvoorraad is opgenomen. De bevoegdheid tot naheffen vervalt ingevolge het derde lid van voornoemd artikel door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. 4.8. De Inspecteur heeft - er aanvankelijk van uitgaande dat het motorrijtuig wel tot de bedrijfsvoorraad behoorde doch dat niet was voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement - de belasting evenwel nageheven op grond van artikel 69, eerste lid, van de Wet en de naheffingsaanslag daarom ten onrechte opgelegd met inachtneming van het in het tweede lid van dat artikel bedoelde tijdvak van twaalf maanden. Aldus heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd over een tijdvak dat niet geldt voor de gegeven situatie. 4.9. Het vermelden van het juiste tijdvak waarover een naheffingsaanslag wordt opgelegd is naar het oordeel van het Hof voor een - naar tijdsgelang verschuldigde belasting als de motorrijtuigenbelasting - essentieel om te kunnen komen tot de juiste vaststelling van de belastingschuld. Uit de stukken van het geding valt slechts op te maken dat belanghebbende het onderhavige motorrijtuig - naar achteraf is gebleken ten onrechte - vanaf 1 juli 1998 in haar bedrijfsvoorraad heeft opgenomen doch valt niet af te leiden of belanghebbende eerst vanaf dat tijdstip dan wel reeds eerder als houdster van het motorrijtuig stond geregistreerde en zo ja, of alsdan de verschuldigde belasting op regelmatige wijze was voldaan. Bij gebreke van die gegevens kan het Hof niet komen tot een duidelijke vaststelling van de uitkomst van het geschil. Het Hof zal daarom de naheffingsaanslag en de daarop gebaseerde boetebeschikking vernietigen. 5. Slotsom Het beroep van belanghebbende is gegrond. 6. Proceskosten Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te bereken op € 42,20 (reiskosten). 7. Beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraak waarvan beroep; - vernietigt de naheffingsaanslag en de daarbij genomen boetebeschikking; - gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 204,20; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 42,20, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. Aldus gedaan te Arnhem op 7 maart 2002 door mr. M.C.M. de Kroon, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr J.L.M. Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (M.C.M. de Kroon) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 maart 2002 Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.