
Jurisprudentie
AE1131
Datum uitspraak2002-02-13
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00187
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00187
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 01/00187
13 maart 2002
CJIB 25086600
Gerechtshof te Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter te Zierikzee
van 13 maart 2001
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 2 februari 2000 uitgevaardigd dwangbevel ongegrond verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 juli 2001 heeft de griffier bij het gerechtshof de betrokkene verzocht nadere informatie te verschaffen. Bij brief van 14 augustus 2001 met bijlagen heeft de betrokkene op voormeld verzoek gereageerd. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de door de betrokkene overgelegde nadere informatie. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. De betrokkene heeft niet binnen de in art. 26a, tweede lid, WAHV gestelde termijn zekerheid gesteld voor het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten. Wel heeft de betrokkene het in hoger beroep verschuldigde griffierecht voldaan.
3.2. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat het verlangde bedrag tot zekerheidstelling onder de gegeven omstandigheden niet van haar kan worden gevergd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat haar financiële omstandigheden zodanig zijn dat zij niet in staat is zekerheid te stellen voor het nog verschuldigde bedrag en al de kosten. De betrokkene heeft voorts stukken overgelegd met betrekking tot haar financiële omstandigheden. In aanmerking genomen dat de betrokkene in een viertal zaken verzet heeft aangetekend tegen dwangbevelen van de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden en dat het gezamenlijke bedrag tot zekerheidstelling in die zaken ƒ 1.839,20 bedraagt, verstaat het hof het standpunt van de betrokkene aldus dat zij betoogt dat haar de toegang tot de rechter wordt belemmerd door voormeld bedrag van haar te verlangen teneinde die toegang te verkrijgen.
3.3. Vooropgesteld moet worden dat een zekerheidstelling ingevolge de WAHV in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter en dat het bij de huidige stand van zaken ervoor moet worden gehouden, dat van een zodanige belemmering geen sprake is in geval van de betrokkene een zekerheidstelling van fl 150,- is verlangd.
3.4. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene - daaronder begrepen de totale geldsom die zij moet betalen aan opgelegde administratieve sancties - een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
3.5. In april 2001 heeft de griffier bij het kantongerecht de betrokkene in vier zaken (te weten de onderhavige zaak en de zaken onder nummer WAHV 01/00188 tot en met WAHV 01/00190) in de gelegenheid gesteld zekerheid te stellen. In deze vier zaken diende de betrokkene in totaal tot een bedrag van fl 1.839,20 zekerheid te stellen.
3.6. Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene voldoende aannemelijk gemaakt, dat de omvang van het gevraagde bedrag aan zekerheidstelling - totaal fl 1.839,20 - gelet op haar financiële omstandigheden een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
3.7. In de omstandigheden van het geval vindt het hof in beginsel aanleiding om in de vier zaken gezamenlijk (te weten de onderhavige zaak en de zaken onder nummer WAHV 01/00188 tot en met WAHV 01/00190) de zekerheid vast te stellen op een lager bedrag en de griffier bij het gerechtshof op te dragen de betrokkene in de gelegenheid te stellen dit bedrag te voldoen. Het hof zal daartoe echter, gelet op het navolgende, niet overgaan.
3.8. De aard van de onderhavige verzetprocedure brengt mee, zoals ook volgt uit de verschillende in de artikelen 26 en 26a WAHV met het oog daarop gegeven voorschriften, dat op het tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel tijdig gedane verzet op korte termijn wordt beslist. Vorenoverwogene brengt met zich mee dat in beginsel - dat wil zeggen: behoudens bijzondere omstandigheden die een langere periode kunnen rechtvaardigen - binnen 18 maanden onherroepelijk op het verzet moet zijn beslist. Overschrijding van deze termijn levert een schending op van beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor een verdere tenuitvoerlegging van het dwangbevel in strijd zou komen met beginselen van behoorlijk bestuur.
3.9. Inmiddels zijn ruim 24 maanden verstreken sinds de betrokkene verzet heeft aangetekend. Deze periode is veroorzaakt door lange perioden van inactiviteit en inadequate activiteit, waarvoor geen rechtvaardiging kan worden gevonden. Derhalve is de eerdergenoemde termijn overschreden en brengt het in r.o. 3.8. overwogene mee, dat het verzet alsnog gegrond moet worden verklaard.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het verzet gegrond;
bepaalt dat het door de betrokkene betaalde griffierecht door de griffier van de rechtbank Middelburg aan hem wordt gerestitueerd.
Deze beschikking is gegeven door mrs Vellinga, Huisman en Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr Vlietstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting.