Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1154

Datum uitspraak2002-04-08
Datum gepubliceerd2002-04-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/040070-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/040070-01 Datum uitspraak: 8 april 2002 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te Beni Mansour (Marokko) op 1 juli 1941, wonende te [adres] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2002. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/04007-01, zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van deze dagvaarding en vordering zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 tot en met A4). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Spoon heeft gerequireerd tot -zakelijk weergegeven- de bewezenverklaring van het ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een geldboete van €1.200,-- (twaalfhonderd euro), bij niet betaling te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis. NIET BEWEZEN Het ten laste gelegde, inhoudende overtreding van zowel artikel 137c (het zich in het openbaar opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid) als artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht (het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden tegen mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid) is niet wettig en overtuigend bewezen De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen. Als uitgangspunt voor haar standpuntbepaling dient te gelden het in artikel 7 van de Grondwet vastgelegde recht van een ieder om zich in het openbaar in woord of geschrift vrijelijk te uiten. Aan deze vrijheid kunnen achteraf grenzen worden gesteld in die zin dat, indien vastgesteld wordt dat bepaalde uitingen in strijd lijken te komen met (fundamentele) rechten van anderen, degene die de uitlatingen heeft gedaan zich voor de (straf)rechter zal moeten verantwoorden. Één van die fundamentele rechten die geschonden zouden kunnen zijn, is het in artikel 1 van de Grondwet verankerde non-discriminatiebeginsel. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte in het openbaar gedane uitlatingen, te weten zijn uitspraken in een televisieuitzending van het programma Nova op 3 mei 2001, welke uitlatingen (in Nederlandse vertaling) in essentie inhouden: - homoseksualiteit is schadelijk voor de Nederlandse samenleving en - homoseksualiteit is een besmettelijke ziekte, op zich zelf genomen, zodanig kwetsend zijn voor personen met een homoseksuele gerichtheid dat die uitlatingen binnen het bereik van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht vallen. Het beledigende karakter kan evenwel aan in beginsel beledigende uitlatingen komen te ontvallen, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 2001, NJ 2001, 203, wanneer die uitlatingen een godsdienstige overtuiging direct uitdrukken. Bescherming tegen een strafrechtelijke procedure kan derhalve worden ontleend aan het eveneens in de Grondwet vastgelegde recht op vrijheid van godsdienst en godsdienstbeleving (artikel 6 van de Grondwet). Met de getuige-deskundige [naam], die de rechtbank in een rapport van 1 november 2001 heeft voorgelicht en tevens ter terechtzitting zijn standpunt nader heeft toegelicht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn uitlatingen kon baseren op teksten van de Koran en op uitspraken van de profeet, d.w.z. op fundamentele geschriften, waaraan verdachte zijn godsdienstige overtuiging (mede) ontleent. Hierbij heeft de rechtbank met betrekking tot de vertaling in het Nederlands van het woord "marat", in het dossier bij herhaling vertaald met "ziekte" de opvatting van verdachte gevolgd, ter zitting onderschreven door de getuige-deskundige [naam], dat een juistere vertaling is "afwijking" of "opvoedingsziekte". Verdachte kan zich er dus met vrucht op beroepen dat het hem is toegestaan, op grond van het in artikel 6 van de Grondwet vastgelegde recht op vrijheid van godsdienst, de gewraakte uitlatingen te doen. Derhalve kunnen die uitlatingen niet worden aangemerkt als beledigend in de zin van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht en dient verdachte van overtreding van het bepaalde in dat artikel te worden vrijgesproken. Verdachte wordt ook verweten met zijn uitlatingen het bepaalde in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht (het aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden tegen mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid) te hebben overtreden. Naast hetgeen eerder is overwogen met betrekking tot het al dan niet beledigend karakter van de uitlatingen, dient bij de beantwoording van de vraag of artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht is overtreden, niet alleen acht geslagen te worden op de uitlatingen zelf, maar ook op de context waarin de gewraakte uitlatingen zijn gedaan. Dat die context van belang is, heeft de Hoge Raad in zijn eerder genoemd arrest, handelend over een vermoedelijke overtreding van de artikelen 137c en 137e van het Wetboek van Strafrecht, in navolging van het gerechtshof, nadrukkelijk overwogen. Verdachte heeft zijn uitlatingen gedaan in een interview dat werd gehouden met een journalist van Nova. Naar het oordeel van de rechtbank dient als context te worden aangemerkt het gehele interview zoals dat door Nova werd afgenomen, en niet alleen de passages zoals die door het tv-programma werden uitgezonden. In het interview is verdachte ondervraagd over vijf onderwerpen, t.w. wat zegt de Koran over homoseksualiteit; past de Islam zich aan aan de Nederlandse mentaliteit; hoe staat de Islamiet tegenover de grote vrijheid op bijvoorbeeld seksueel gebied in Nederland; verbiedt de Islam moslims om homoseksuelen lastig te vallen en, tenslotte, na de constatering dat de ondervraagde geen Nederlands spreekt, hoe kunt u de Nederlandse samenleving begrijpen. In zijn antwoord op de vraag naar zijn mening over het geweld van moslim-jongeren tegen homoseksuelen heeft verdachte onder meer als zijn standpunt gegeven dat de Islam het lastigvallen van ieder persoon, ongeacht diens omstandigheden, verbiedt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in dàt antwoord tot uitdrukking gebracht dat het geenszins in zijn bedoeling lag, zoals artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht omschrijft, aan te zetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden. De door het programma Nova uitgezonden fragmenten van verdachtes uitlatingen kunnen dan ook, gelet op de context waarin hij deze heeft gedaan, niet als aanzettend tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden worden aangemerkt. Derhalve zal ook ten aanzien van artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht geen bewezenverklaring kunnen volgen. DE VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [benadeelde partij 1], wonende te [plaats], terzake van het feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van immateriële en materiële schade tot een bedrag van € 5.030,--. Voorts heeft zich als benadeelde partij gevoegd [benadeelde partij 2], wonende te [plaats], terzake van het feit. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 115,80. Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partijen gestelde hoogte van de schade betwist. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van [benadeelde partij 1] en afwijzing van de vordering van [benadeelde partij 2]. De benadeelde partijen worden in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden. Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard, worden de benadeelde partijen veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt ter verdediging tegen deze vorderingen, tot op heden begroot op nihil. BESLISSING De rechtbank: - verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen; - veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. Van Klaveren, voorzitter, en mrs. De Wit en Vrolijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Slabbekoorn, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 april 2002.