Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1224

Datum uitspraak2000-08-07
Datum gepubliceerd2002-04-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers00/1094 WW44 WOE
Statusgepubliceerd


Uitspraak

00/1094 WW44 WOE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA Veertiende kamer Uitgesproken d.d.: 7 augustus 2000 UITSPRAAK in het geding tussen: A, wonende te B, eiser, mr. L.M. Koenraad te Breda, gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda te Breda, verweerder. 1. Procesverloop: C heeft op 6 oktober 1999 een bouwvergunning aangevraagd ten behoeve van het uitbreiden en verbouwen (hierna: de uitbouw) van de woning [¼]straat [¼] te B. Bij primair besluit van 9 februari 2000 is die bouwvergunning geweigerd. Naar aanleiding van de bezwaren van C is bij het bestreden besluit van 6 juni 2000 de bouwvergunning alsnog verleend. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Onder toepassing door de rechtbank van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder op 29 juni 2000 een verweerschrift ingediend en is het beroep ter zitting van 7 juli 2000 behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H.D. Cotterell. Namens verweerder zijn verschenen P.L.J. Verhoef en ing. F.N.M. Van der Hoeven. Namens derde-belanghebbende C is mr. M.J.E. Boudesteijn verschenen. 2. Beoordeling: Bij het bestreden besluit van 6 juni 2000 is C een bouwvergunning verleend voor de uitbouw. Verweerder heeft daartoe overwogen dat met de uitbouw weliswaar de maximale bouwdiepte volgens het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen, Boeimeer N.W. 1964" (hierna: het bestemmingsplan) en de plankaart wordt overschreden, doch dat daarvan ingevolge artikel 21 b van de planvoorschriften, nu ook het resterend deel van het open erf/tuin minimaal 40m2 bedraagt, vrijstelling kan worden verleend. Voorts heeft verweerder overwogen dat door de maatvoering van de uitbouw en de ligging van de omliggende percelen op het noord-westen de vermindering van zonlichttoetreding in de tuin van eiser vrij gering is. Namens eiser is de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling betwist. Voorts is - subsidiair - gesteld dat gelet op de mate van overlast die eiser van de uitbouw ondervindt een redelijke belangenafweging met zich brengt dat geen vrijstelling kan worden verleend. De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft het onderhavige perceel de bestemmingen "Bouwklasse A" en "Eigen Tuinen". Blijkens de planvoorschriften en de plankaart en met name gelet op de ligging van de achtergevelrooilijn is de maximale bouwdiepte op het perceel ongeveer 10 meter. Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat met de uitbouw de maximale bouwdiepte wordt overschreden. Ingevolge het artikel 21 b van de planvoorschriften kan verweerder van de overschrijding van die bouwdiepte vrijstelling verlenen indien de totale panddiepte van de woning met uit- en/of aanbouw niet meer zal bedragen dan 12,50 meter en het overblijvend gedeelte van het open erf of de tuin niet minder dan 40 m2 zal bedragen. Verweerder heeft met toepassing van die vrijstellingsbepaling de bouwvergunning verleend. De rechtbank heeft bij onherroepelijke uitspraak van 11 december 1995 geoordeeld dat onder open erf en/of tuin in de zin van artikel 21 b, onderdeel 3 van de planvoorschriften moet worden verstaan de planologisch voorgeschreven overblijvende open ruimte in aansluiting op de woninguitbreiding. In de bouwtekening die eiser op 6 oktober 1999 tezamen met de bouwaanvraag bij verweerder heeft ingediend is als maatvoering van de achtertuin c.q. het open erf 6.61 meter bij 5.99 meter opgenomen. Op basis van die maatvoering resteert op het perceel een tuin c.q. open erf van 39,59 m2. Daarbij overweegt de rechtbank dat bij de lengtemaat van 6.61 meter de op de bouwtekening aangegeven 11 centimeter, zijnde de breedte van de op de bouwtekening ingetekende afscheiding tussen de tuin en een daarachter gelegen brandgang, niet is meegewogen. Die afscheiding betreft immers niet een deel van de overblijvende open ruimte. Nu volgens de bouwaanvraag en de daarbij behorende bouwtekening het resterend deel van de tuin c.q. het open erf niet minimaal 40 m2 bedraagt kon verweerder geen toepassing geven aan voornoemde vrijstellingsbepaling en diende de bouwvergunning voor die bouwaanvraag geweigerd te worden. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat ook de zogenoemde 10%-ontheffingsbepaling (artikel 21, onderdeel e van de planvoorschriften) gelet op voornoemde maatvoering van de tuin c.q. het open erf geen mogelijkheid bood tot het verlenen van de bouwvergunning. Verweerder heeft gesteld dat uit feitelijke inmetingen ter plaatse is gebleken dat het resterend deel van de tuin c.q. het open erf minimaal 40 m2 bedraagt. Verweerder miskent daarmee echter dat ingevolge artikel 40 in samenhang met artikel 44 van de Woningwet de aanvraag tot verlening van een bouwvergunning getoetst moet worden aan de bouwaanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen. Het standpunt van de gemachtigde van C dat de bouwtekening niet aangewend kan worden voor de beoordeling van het oppervlak van de tuin c.q. het open erf deelt de rechtbank niet. De bouwtekening dient, voor zover dat relevant is voor de beoordeling van de aanvraag, tevens een situatietekening van de omgeving te bevatten. In casu is hieraan voldaan met een tekening van het resterend deel van het open erf/tuin, inclusief de daarbij behorende maatvoering. Die tekening met maatvoering dient vervolgens mede ten grondslag te liggen aan verweerders toets of een bouwvergunning kan worden verleend. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Tevens dient aan eiser het griffierecht te worden vergoed. Gelet op het vorenstaande kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank op basis van het ingediende bouwplan geen andere beslissing nemen dan het weigeren van de bouwvergunning. De rechtbank zal in dat licht met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb de bezwaren van C tegen het primaire besluit ongegrond verklaren en deze uitspraak in de plaats stellen van het te vernietigen bestreden besluit. De rechtbank zal het verzoek van eiser om verweerder op de voet van 8:73 van de Awb te veroordelen in de kosten die door hem in de bezwaarfase zijn gemaakt afwijzen. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder, naar thans blijkt, in het primaire besluit terecht de bouwvergunning heeft geweigerd. In dat licht kan niet geoordeeld worden dat verweerder tegen beter weten in een onjuist primair besluit heeft genomen. 3. Beslissing: De rechtbank: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; verklaart het bezwaar van C tegen het primaire besluit van 9 februari 2000 ongegrond; stelt deze uitspraak in de plaats van het vernietigde bestreden besluit; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van ƒ 1.420,-, te vergoeden door de gemeente Breda; gelast dat de gemeente Breda eiser het door hem betaalde griffierecht van ƒ 225,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Woerdeman, in tegenwoordigheid van mr. Hulshof als griffier, op 7 augustus 2000 Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak. Afschrift verzonden d.d.: mcwh