
Jurisprudentie
AE1227
Datum uitspraak2002-04-10
Datum gepubliceerd2002-04-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101303/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-04-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101303/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200101303/1.
Datum uitspraak: 10 april 200
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 9 februari 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van de gemeente Aalburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Aalburg (hierna: burgemeester en wethouders) aan M.M. Schepers en Hoedam B.V. bouwvergunning verleend voor het bouwen van onderscheidenlijk drie varkensstallen, een opslagloods en een mestsilo op het perceel Elsdijk 1 te Eethen en drie varkensstallen, een opslagloods en een mestsilo op het perceel Elsdijk 3 aldaar.
Bij besluit van 18 januari 2000 hebben zij het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 9 februari 2001, verzonden op 13 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 september 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. M.J. Leenders en mr. G. Verweij, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat burgemeester en wethouders appellant terecht niet als belanghebbende hebben aangemerkt, nu zijn woning meer dan 2,5 kilometer verwijderd van de betrokken percelen is gelegen. De stankhinder en de mogelijke verkeershinder die appellant stelt te zullen ondervinden van het verkeer naar en van de varkensstallen staan volgens de rechtbank in een te ver verwijderd verband met het bouwplan om appellant onder die omstandigheden als belanghebbende aan te merken.
Dat appellant, zoals hij stelt, eigenaar is van een perceel dat grenst aan dat waarop de varkensstallen zijn voorzien, leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu appellant die omstandigheid niet in bezwaar heeft aangevoerd, doch eerst in beroep.
2.2. Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank aldus ten onrechte heeft overwogen dat appellant te laat heeft aangevoerd dat hij eigenaar van een aangrenzend perceel met coniferen is. Verder heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte in aanmerking genomen dat bij de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie, waar de vraag of appellant belanghebbende is besproken werd, vertegenwoordigd was door een professionele gemachtigde. Hiertoe stelt hij dat degene die bij de hoorzitting is opgetreden niet over een schriftelijke machtiging beschikte om ook hem te vertegenwoordigen.
2.3. Ter zitting van de Afdeling is gebleken dat appellant, anders dan hij aanvankelijk heeft gesteld en anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, geen eigenaar is van het aangrenzend perceel met coniferen. De beroepsgronden in hoger beroep hebben hiermee hun grondslag verloren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Boot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002
394-202.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,