Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1349

Datum uitspraak2002-04-11
Datum gepubliceerd2002-04-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers165696 AZ VERZ 02-12
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector Kanton Locatie Zaanstad Beschikking artikel ex artikel 7:685 BW Zaaknummer: 165696 Datum beschikking: 11 april 2002 In de zaak van: Beleggingsmaatschappij Monnickendam B.V., tevens h.o.d.n. Restaurant XXX, te Ermelo, gemachtigde: mr. A.E.L. Rehbock, nader te noemen verzoekster, tegen: VERWEERDER te Landsmeer, gemachtigde: mr. J.W.M. Pothof, nader te noemen verweerder. B E S C H I K K I N G Partijen worden in kennis gesteld van het voornemen hun arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 mei 2002, onder toekenning aan verweerder van een vergoeding groot EUR 103.145,97 bruto, voorzover mogelijk te beschouwen als aanvulling op toekomstige uitkeringen of andere arbeidsinkomsten, en onder afwijzing van het eventueel meer of anders verzochte. Omdat deze vergoeding afwijkt van hetgeen is gevraagd krijgt verzoekster nog tot en met 18 april 2002 de gelegenheid het verzoek in te trekken, dit schriftelijk aan het kantongerecht en onder toezending van een afschrift aan de wederpartij. Voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken wordt deze beschikking definitief op de dag na de genoemde uiterste datum voor intrekking. Verzoekster wordt in dat geval veroordeeld tot betaling van hetgeen verweerder ingevolge deze beschikking toekomt. De proceskosten worden in elk geval over partijen verdeeld en wel zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad. *********************** 1 Verloop van de procedure 1.1 Verzoek. Op 9 januari 2002 is een verzoekschrift ontvangen dat strekt tot ontbinding van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. 1.2 Verweer. verweerder, die verweer voert tegen de verzochte ontbinding, heeft een verweerschrift ingediend. 1.3 Vergoeding Voor het geval van toewijzing van het verzoek is door verweerder gevraagd om toekenning van een vergoeding van EUR 200.225,-- bruto. 1.4 Mondelinge behandeling. De mondelinge behandelingen van de zaak hebben plaatsgehad op 7 februari en 27 maart 2002. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen op de terechtzitting is voorgevallen. De gemachtigden van partijen hebben een pleitnota overgelegd, alsmede (op 27 maart 2002) aanvullende pleitnotities. De inhoud van alle processtukken wordt hier als hier overgenomen beschouwd. De uitspraak is tenslotte bepaald op vandaag te 14.00 uur. 2 Vaststaande feiten 2.1 In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan. 2.1.1 Verweerder, thans bijna 57 jaar oud, is op 1 februari 1993 bij de rechts-voorgangster van verzoekster in dienst getreden als culinair directeur. Hij heeft in die hoedanigheid het restaurant XXX opgebouwd. Het betrof hier een geheel nieuw restaurantbedrijf (restaurant en rôtisserie) dat gevestigd werd in een historisch kloosterpand, gelegen in de Amersfoortse binnenstad. 2.1.2 In feite was het bedrijf eigendom van de Amersfoortse Verzekeringen. De Amersfoortse liet verweerder, een van Nederlands bekendste topkoks, vrijwel de vrije hand. verweerder, die toen al kon bogen op een imponerende carrière, wist maar liefst twee Michelinsterren te vergaren; twee afzonderlijke sterren: één voor het restaurant en één voor de rôtisserie. Niettegenstaande dit culinaire succes, alsmede de behoorlijk gestegen omzet, heeft het bedrijf echter nooit winst weten te behalen. 2.1.3 In september 2001 heeft De Amersfoortse het bedrijf overgedaan aan verzoekster, die weer deel uitmaakt van de Van den Tweel Horecagroep. Laatstgenoemd concern exploiteert meerdere restaurants. 2.1.4 Verzoekster heeft na de overname van meet af aan laten weten geen genoegen te kunnen nemen met verdere verliezen. Er moest winst gemaakt worden. Daarover is verzoekster, aanvankelijk in de persoon van de heer YYY, met verweerder in contact getreden. Dat overleg heeft niet tot overeenstemming kunnen leiden. Verweerder kon zich niet verenigen met het nieuwe beleid en met de rol die daarin voor hem was weggelegd. Tenslotte heeft verzoekster besloten om het restaurant met ingang van 2 januari 2002 te sluiten en alleen de rôtisserie open te houden. 2.1.5 Nadat verzoekster tot de overtuiging was gekomen dat de relatie met verweerder onwerkbaar was geworden heeft zij hem met ingang van 7 januari 2002 met betaald verlof gestuurd. De Michelinsterren zijn verloren gegaan. 2.1.6 Ter terechtzitting van 7 februari 2002 bleek dat de heer YYY inmiddels was vertrokken. In dat verband gingen partijen akkoord met een uitstel van de verdere behandeling, in afwachting van de resultaten van (voortgezet) overleg met de opvolger van YYY, de heer ZZZ. Ook dit overleg heeft helaas niet kunnen leiden tot overeenstemming. 2.1.7 Verweerder verdiende op het laatst een bruto-maandsalaris van (omgerekend) EUR 6.067,41 inclusief 8% vakantiebijslag, exclusief bijkomende emolumenten. De arbeid werd gewoonlijk verricht te Amersfoort. Er geldt een opzegtermijn van 6 maanden. 3 Het verzoek 3.1 Achtergrond van het verzoek. Het verzoek is gebaseerd op gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek, te weten dat een onoplosbaar verschil van inzicht tussen partijen is ontstaan met betrekking tot het takenpakket van verweerder en de invulling daarvan. 3.2 Toelichting van het verzoek. Ter toelichting en naar aanleiding van het verweer betoogt verzoekster kort samengevat nog het volgende. 3.2.1 Verzoekster heeft na de overname van meet af aan laten weten dat het roer om moest. Het bedrijf maakte al jaren verlies. In dat verband mocht van verweerder worden verwacht dat hij loyaal zou meewerken aan de door verzoekster voorgestelde veranderingen. Daartoe is verweerder echter niet bereid gebleken. Hij bleef vasthouden aan zijn verworven positie en weigerde zich te conformeren aan de nieuwe situatie, waarin voor hem nog slechts een rol was weggelegd in de keuken. Verder weigerde hij serieus mee te denken over een verandering in het bedrijfsconcept, te weten minder nadruk op luxe en meer gericht op groepen en bedrijven. In dat verband is ook de beslissing tot stand gekomen om het luxe restaurant te sluiten en de meer populaire rôtisserie open te houden. Uiteindelijk heeft het verzet van verweerder daar tegen geleid tot een onherstelbaar gebleken breuk. 3.2.2 Daarnaast heeft verzoekster een aantal klachten geuit van meer diverse aard over de opstelling en wijze van werken van verweerder. Geklaagd wordt over negatieve uitlatingen naar de pers, het slordig verwerken van afval en de aanwezigheid van een hond in het restaurant. 3.2.3 Verzoekster is van mening dat de verstoring van de arbeids-verhouding geheel en al aan verweerder is te wijten. Zij heeft haar uiterste best gedaan om verweerder over de streep te trekken, maar hij bleef halsstarrig weigeren mee te werken aan het herstel van het verliesgevende bedrijf. Daarom ziet verzoekster geen enkele reden om verweerder een ontslagvergoeding toe te kennen. Overigens meent verzoekster dat verweerder dusdanige kwaliteiten heeft, dat hij gemakkelijk elders werk zal kunnen vinden. 4 Het verweer 4.1 Verweer. Verweerder erkent het gestelde over de dienstbetrekking, maar betwist gestelde verwijtbare gedragingen en tekortkomingen, althans stelt die gemotiveerd in een ander daglicht. 4.2 Toelichting bij het verweer. Ter toelichting en naar aanleiding van de toelichting op het verzoek betoogt verweerder kort samengevat nog het volgende. 4.2.1 Het is inderdaad juist dat verzoekster van meet af aan heeft laten blijken, dat het roer om moest. Al snel werd duidelijk dat verzoekster geen enkel belang hechtte aan de culinaire status van het bedrijf, belichaamd in de twee Michelinsterren. Men hing een meer populaire bedrijfsfilosofie aan. Hoewel verweerder begreep en begrijpt dat er winst gemaakt moet worden, benadrukt hij dat de in het verleden geleden verliezen niet door zijn bedrijfs-voering werden veroorzaakt. Hij stelt altijd binnen de voor hem geldende budgetten te zijn gebleven. Probleem was en is dat het monumentale gebouw, waarin het bedrijf is gevestigd, nauwelijks rendabel is te maken, waardoor de lasten daarvan onevenredig op het restaurantbedrijf drukken. Volgens verweerder is verzoekster, in haar opzet het bedrijf alsnog rendabel te maken, volledig voorbij gegaan aan hetgeen hij in de loop van jaren op culinair had opgebouwd. Van serieus overleg was geen sprake: het was slikken of stikken. 4.2.2 De hiervoor onder 3.2.2 opgesomde klachten van diverse aard zijn volstrekt ongegrond. Bovendien vormen die niet de werkelijke oorzaak van de verstoorde arbeidsrelatie. Verzoekster sleept deze klachten er bij de haren bij. 4.2.3 Verweerder op zijn beurt is van oordeel dat de verstoorde arbeidsrelatie geheel en al te wijten is aan de opstelling van verzoekster. Men heeft nooit serieus rekening willen houden met zijn professionele status, noch met zijn staat van dienst. Thans is het zo dat hij na een glanzende carrière van 35 jaar, bijna 57 jaar oud, op straat komt te staan. Alles waarvoor hij heeft gewerkt is van de ene dag op de andere afgebroken. Hij blijft met lege handen achter. Daarom spreekt het voor zich dat verzoekster wordt verplicht tot het betalen van een ruime ontslagvergoeding. 5 Beoordeling van het verzoek 5.1 Bevoegdheid. Ingevolge het bepaalde in artikel 7.685 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat wetsartikel sinds 1 januari 2002 luidt1, moet een verzoek als het onderhavige worden gedaan aan de ingevolge de tweede afdeling van de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering bevoegde kanton-rechter, dan wel aan de kantonrechter binnen wiens rechtsgebied de arbeid gewoonlijk wordt verricht. Die wetswijziging is verzoekster waarschijnlijk ontgaan. Welnu, artikel 262 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering wijst de kantonrechter van de woonplaats van verzoeker aan, te weten Ermelo (kanton-rechter nevenvestigingsplaats Harderwijk2), terwijl de arbeid gewoonlijk werd verricht te Amersfoort (kantonrechter nevenvestigingsplaats Amersfoort). In elk geval ontbreekt de nodige aansluiting met het rechtsgebied van de rechtbank te Haarlem en is dus niet de kantonrechter nevenvestigingsplaats Zaanstad bevoegd. De vraag is nu, of dit moet leiden tot ambtshalve verwijzing naar een wel bevoegde kantonrechter. Ik beantwoord die vraag ontkennend, nu alle belanghebbenden in de procedure zijn verschenen en betwisting van de relatieve bevoegdheid achterwege is gebleven, hetgeen mag worden opgevat als een stilzwijgende forumkeuze ten gunste van de kantonrechter nevenvestigingplaats Zaanstad. 5.2 Ontvankelijkheid. Gesteld noch gebleken is dat het verzoekschrift een werknemer betreft die op de dag van ontvangst van het verzoekschrift ter griffie door ziekte verhinderd was zijn arbeid te verrichten. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden komen vast te staan, die zouden nopen tot niet-ontvankelijkheid. 5.3 Ontslagverboden. Ik heb mij ervan vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van een verbod tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst of een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 7:647, 648, 670 en 670a van het Burgerlijk Wetboek, of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst. Dat blijkt niet het geval 5.4 Ontbinding of niet. Voldoende is gebleken van gewijzigde omstandigheden, die een voldoende gewichtige reden opleveren om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden. Ik stel me voor dit te doen met ingang van 1 mei 2002. 5.5 Overwegingen met betrekking tot de ontbinding. De mislukte lijmpoging, die na de terechtzitting van 7 februari 2002 is onder-nomen, heeft aangetoond dat de vertrouwensbreuk die tussen partijen is ontstaan als blijvend moet worden aangemerkt. Er is een diepgaand en onoverkomelijk verschil van mening gerezen over de door verweerder te verrichten taken en de wijze waarop die moeten worden ingevuld. Met die constatering is de beslissing op het verzoek gegeven. De arbeidsovereenkomst behoort thans op korte termijn te worden ontbonden. Eventuele verdere overwegingen komen aan de orde in het volgende hoofdstuk. 6 Vergoeding 6.1 Vergoeding of niet. Ik ben van mening dat aan verweerder in redelijkheid een vergoeding toekomt ten laste van de wederpartij. Die vergoeding wordt gesteld op een bedrag van EUR 103.145,97 bruto, voor zover mogelijk te beschouwen als aanvulling op toekomstige uitkeringen of andere arbeidsinkomsten. 6.2 Waarom deze vergoeding? Door mij is in het bijzonder rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden: 6.2.1 De omstandigheden die hebben geleid tot de toewijzing van de ontbinding, zijn niet in overwegende mate verwijtbaar aan- en liggen niet in overwegende mate in de risicosfeer van degene die de vergoeding vraagt. 6.2.2 Uitgangspunt bij het vaststellen van de te betalen ontbindingsvergoeding is de zogenaamde kantonrechtersformule, die ingevolge landelijke afspraken bij alle Nederlandse kantongerechten wordt gehanteerd. 6.2.3 In het nu door mij te beslissen geval, behoort deze formule als volgt te worden ingevuld: aantal gewogen dienstjaren = 17 (afgerond), bruto maandsalaris, inclusief vakantiebijslag, = EUR 6.067,41, correctiefactor = 1. 6.2.4 Ik ben omtrent de correctiefactor van oordeel, dat in dit geval onvoldoende is gebleken van feiten en/of omstandigheden die zouden moeten resulteren in een grotere of kleinere factor dan de bij een zogenaamde "kleurloze" of "neutrale" ontbinding te hanteren factor 1. 6.2.5 Enerzijds moet worden erkend dat het verzoekster vrij stond en staat om een nieuwe invulling te geven aan het restaurantconcept, zoals dat onder leiding van verweerder tot stand was gekomen. Dat dit nieuwe concept niet goed verenigbaar lijkt met het door verweerder nagestreefde doel, te weten het drijven van een toprestaurant, doet daar niet aan af. Anders dan tot voor kort kennelijk bij de Amersfoortse het geval was moet er thans winst worden gemaakt, waarbij het aan verzoekster is om de middelen te kiezen waarmee die winst kan worden behaald. Verweerder is nu eenmaal geen eigenaar maar werknemer. Hij heeft het dus niet voor het zeggen. 6.2.6 Anderzijds moet worden vastgesteld dat verzoekster wist waaraan zij begon. Ze nam een restaurantbedrijf over dat zich naar Nederlandse maatstaven tot het topsegment van de markt mocht rekenen. Zij had kunnen en moeten voorzien dat de door haar voorgenomen veranderingen binnen dat bedrijf zich niet of nauwelijks lieten verenigen met de door verweerder gedragen bedrijfscultuur, die zijn weerslag had gevonden in maar liefst twee Michelin-sterren. Waar verzoekster, zoals ter terechtzitting ruiterlijk werd toegegeven, van verweerder verwachtte dat hij onder omstandigheden ook eens schnitzels zou serveren als een goede klant daarom vroeg, of koude en warme buffetten zou gaan verzorgen voor grote groepen, was die verwachting niet realistisch te noemen. Dat mag je in zijn algemeenheid niet eisen van een topkok met deze staat van dienst. Door daaraan toe te geven had verweerder wellicht wel zijn huid gered, maar ook zijn (beroeps)eer verloren. Niet dat er wat mis is met het serveren van schnitzels, of met het verzorgen van buffetten, maar van een topkok als verweerder mag je dat in redelijkheid niet vergen. 6.2.7. Waar het in deze zaak op neerkomt is dat verweerder moet vertrekken omdat voor hem feitelijk geen plaats meer is in de nieuwe opzet van het restaurant. Van beide kanten is geen sprake van kwaad opzet maar van onvermo-gen om het anders te doen. Voor zo'n geval is de neutrale correctiefactor 1 nu juist bedoeld. 6.2.8 Gelet op deze uitkomst moet aan verzoekster een termijn worden gegund om het verzoek in te trekken. 7 Kosten 7.1 Proceskosten. Omtrent de proceskosten moet worden geoordeeld zoals hiervoor bij de beslissing bepaald. Aldus gegeven door mr. F.M.Visser, kantonrechter in de rechtbank Haarlem, locatie Zaanstad, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2002 in tegenwoor-digheid van de griffier. 1 Artikel 3, onderdeel G, aanhef en onder 2 van de Wet van 6 december 2001 tot aanpassing van de wetgeving aan de herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg. 2 Zie artikel 7 lid 2 Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen.