Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1386

Datum uitspraak2002-02-20
Datum gepubliceerd2002-04-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/65869
Statusgepubliceerd


Indicatie

Witte-illegalenbeleid / termijnoverschrijding indiening aanvraag. De aanvraag in het kader van TBV 1999/23 is op 21 maart 2000 ingediend. Eiser stelt zich op het standpunt dat de te late indiening van de aanvraag hem niet kan worden tegengeworpen. Een - tijdig ingediende - aanvraag zou immers buiten behandeling zijn gesteld vanwege de onvolledigheid daarvan. Eiser kon erop vertrouwen dat zijn - te laat ingediende - aanvraag niet buiten behandeling zou worden gesteld nu verweerder in een artikel van de Volkskrant van 1 december 1999 heeft toegezegd dat 1 december 1999 geen 'fatale termijn' zou zijn. De rechtbank stelt vast dat op de datum van publicatie van het artikel de geldigheidsduur van TBV 1999/23 reeds was verstreken. Het artikel kan derhalve niet als gedragsbepalend voor een te late indiening van eiser worden aangemerkt. Voorts spreekt het krantenartikel van een periode van hooguit een paar dagen. Het ziet ook om die reden niet op de situatie van eiser waarin meer dan drieëneenhalve maand later een aanvraag is ingediend. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 00/65869 VRWET inzake: A, geboren op [...] 1962, van Turkse nationaliteit, wonende te B, eiser, gemachtigde: mr. J.Singh, advocaat te Hoofddorp, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M.A. de Leeuw, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van verweerders ministerie. I. PROCESVERLOOP 1. Eiser verblijft sedert 20 november 1990 in Nederland. Op 21 maart 2000 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf (vtv) op basis van de tijdelijke regeling witte illegalen als bedoeld in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1999/23. Bij besluit van 18 mei 2000 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 14 juni 2000 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 3 juli 2000. Het bezwaar is bij besluit van 18 september 2000 ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 3 oktober 2000 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 13 november 2000. Op 22 februari 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 21 augustus 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiser heeft zijn standpunt nog nader onderbouwd bij brieven van 12 september 2001 en 20 september 2001. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting R. Simsek, als tolk in de Turkse taal aanwezig. 4. Bij beslissing van 12 oktober 2001 heeft de rechtbank het onderzoek heropend op grond van artikel 8:68 van de Awb en vragen gesteld aan de gemachtigde van eiser. Bij brief van 19 november 2001 heeft de gemachtigde van eiser antwoord gegeven op deze vragen. Bij brief van 23 november 2001 heeft de gemachtigde van verweerder hierop gereageerd. Bij brief van 16 januari 2002 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op het standpunt van verweerder. Het onderzoek is gesloten op 17 januari 2002. Partijen hebben aan de rechtbank toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen. II. FEITEN Ter ondersteuning van zijn aanvraag van 21 maart 2000 heeft eiser de volgende bescheiden overgelegd: - Een kopie van zijn tot 7 maart 1999 geldige paspoort; - Een verklaring van de Belastingdienst omtrent het bezit van een sofi-nummer van 15 maart 1990; - Een uittreksel van Stadsdeel Zeeburg van 20 maart 2000 waarin staat dat eiser van 20 november 1990 tot 18 juli 1996 en van 30 mei 1997 tot heden ingeschreven staat in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA); - Kwitanties waarin staat dat eiser in de maanden juli 1996, augustus 1996, oktober 1996, december 1996, januari 1997, februari 1997, april 1997, mei 1997, juni 1997 ƒ100,- huur heeft betaald; - Een kopie van een orderer’s remittance list van 27 augustus 2001. III. STANDPUNTEN PARTIJEN 1.Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een vtv op grond van TBV 1999/23. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat eiser het verzoek niet heeft ingediend tussen 1 oktober 1999 en 1 december 1999. Gebleken is dat het verzoek eerst op 23 maart 2000 ter postbezorging is aangeboden. De enkele stelling dat eiser had vernomen dat de termijn voor het indienen van een verzoek op grond van TBV 1999/23 was verlengd tot 1 april 2000, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Nu de aanvraag te laat is ingediend, dienen de gevolgen hiervan voor rekening en risico van eiser te komen. Ook is het verzoek van eiser niet verschoonbaar te laat ingediend. De feiten en omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht zijn niet voldoende. Bovendien is voornoemde TBV gepubliceerd in de Staatscourant en in landelijke dagbladen, waardoor de regeling als toegankelijk en kenbaar kan worden geacht. In dit verband heeft verweerder gewezen op de uitspraak van de Rechtseenheidkamer van 10 november 1999 ( AWB 99/6235) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingplaats ’s-Gravenhage, van 13 juni 2000 (AWB 00/2466). Voorts komt eiser niet in aanmerking voor een vtv op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Niet is gebleken dat er sprake is van een samenstel van bijzondere factoren, die in hun onderlinge samenhang bezien, er toe leiden dat de toepassing van het beleid in het onderhavige geval getuigt van een onbedoelde bijzondere hardheid. Ook is niet gebleken van bijzondere schrijnende omstandigheden. Daarbij is van belang dat eiser in het land van herkomst is geboren en getogen en daar het grootste deel van zijn leven heeft gewoond en in staat kan worden geacht -gelet op zijn leeftijd- zichzelf aldaar te handhaven. In beroep heeft verweerder betoogd dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Het overgelegde bericht in de Volkskrant van 1 december 1999 is niet onder redactie van verweerder verschenen en aan een onvolledige weergave van verweerders voorlichting kunnen geen rechten worden ontleend, te meer nu verweerder onder eigen redactie de TBV 1999/23 heeft gepubliceerd. Bovendien faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel daar niet gezegd kan worden dat eiser ten gevolge van de bij hem gewekte verwachting heeft gehandeld of juist heeft stilgezeten waardoor hij in een nadeligere positie is komen te verkeren, dan waarin hij zich bevond op het moment dat die verwachting werd gewekt. Op 1 december 1999 was immers de geldigheidsduur van de TBV 1999/23 al beëindigd. 2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een vtv heeft geweigerd. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat zijn aanvraag verschoonbaar te laat is ingediend. Zijn aanvraag was bij een tijdige indiening daarvan buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag niet compleet was. Bij een te late indiening van het verzoek was ook buitenbehandelingstelling van het verzoek gevolgd. Op grond van publicaties in de pers was bij eiser het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat tot buiten- behandelingstelling van een te late indiening van een aanvraag in de praktijk niet zou worden overgegaan. In dat kader was door een werknemer van de IND in het krantenartikel van de Volkskrant van 1 december 1999 toegezegd dat 1 december 1999 geen „fatale termijn“ zou zijn. Eiser doet hierbij dan ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser voldoet voorts aan alle inhoudelijke eisen van de regeling. Eiser verblijft sinds november 1990 in Nederland en is in het bezit van een geldig paspoort. Tevens is hij in het bezit van een sofi-nummer en is er geen sprake van criminele antecedenten. Eiser bezit een restaurant, waar vier personen werkzaam zijn. Hiermee levert eiser een bijdrage aan de economie van Nederland. Daarnaast is eiser geheel ingeburgerd in de Nederlandse samenleving. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door eisers verzoek alleen af te wijzen op een formeel vereiste. De voorwaarden in TBV 1999/23 zijn geen harde criteria, maar richtlijnen. Eisers aanvraag dient inhoudelijk te worden beoordeeld nu hij aan de materiële vereisten voldoet. In dit verband heeft eiser mede gewezen op een uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats ‘s Gravenhage van 30 oktober 2001 (AWB 00/7290). IV. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 2. Het bestreden besluit dateert van 18 september 2000. Het is derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495) op basis van de Vw 1965 (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich, ex tunc toetsend, moeten uitlaten over de rechtmatigheid van dit besluit. Derhalve worden bij de toetsing van het bestreden besluit de Vw 1965 en aanverwante regelingen toegepast. 3. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw 1965 kan het verlenen van een vtv aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikel het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. 4. Ingevolge TBV 1999/23 kunnen vreemdelingen die een beroep doen op de tijdelijke regeling witte illegalen aan de zogeheten commissie van burgemeesters een advies vragen over de mate van inburgering. Een verzoek om een dergelijk advies wordt alleen in behandeling genomen indien is voldaan aan de navolgende voorwaarden: 1. Het verzoek moet tussen 1 oktober 1999 en 1 december 1999 worden ingediend en ontvangen zijn bij: Immigratie- en Naturalisatiedienst Postbusnummer 3022 2280 GA Rijswijk; 2. De vreemdeling dient aan te tonen dat hij vanaf 1 januari 1992 ononderbroken woonplaats heeft gehad in Nederland; 3. De vreemdeling dient in ieder geval vanaf 1 januari 1992 tot en met 1 juli 1998 (rechtmatig) in het bezit zijn geweest van een sofi-nummer; 4. De vreemdeling dient in het bezit te zijn van een geldig paspoort; 5. De vreemdeling mag gedurende de onder 2 genoemde periode niet Nederland zijn uitgezet; 6. De vreemdeling mag niet in het bezit zijn geweest dan wel gebruik hebben gemaakt van valse c.q. vervalste documenten; 7. De vreemdeling mag geen onjuiste gegevens hebben verstrekt; 8. Er mag geen sprake zijn van criminele antecedenten. 5. Niet in geschil is dat niet is voldaan aan voorwaarde 1 van TBV 1999/23. Eiser stelt evenwel dat het niet voldoen aan deze voorwaarde hem niet kan worden tegengeworpen wegens van de zijde van verweerder gewekte verwachtingen. 6. De rechtbank is van oordeel dat het in geding gebrachte krantenartikel niet gedragsbepalend kan zijn geweest voor een te late indiening van het verzoek van eiser. Immers op 1 december 1999 was de termijn voor indiening van een aanvraag reeds verstreken. Tevens spreekt het krantenartikel slechts van een mogelijke soepelheid voor enkele dagen, en niet van een periode voor maanden. De indiening van de onderhavige aanvraag op grond van TBV 1999/23 ruim drieëneenhalve maand na 30 november 1999 valt daar dus feitelijk niet onder. 7. Eisers stelling dat de voorwaarden in TBV 1999/23 geen harde criteria, maar richtlijnen zijn, is zeer algemeen, en vindt geen steun in de tekst van dit TBV. Voorzover eiser bedoelt te stellen dat door verweerder niet mag worden vastgehouden aan toetsing van voorwaarde 1, wijst de rechtbank erop dat in die voorwaarde een kernelement van de regeling, namelijk het eenmalig karakter ervan, vervat ligt. De omstandigheid dat deze voorwaarde als eerste is genoemd kan ook worden beschouwd als uitdrukking van het grote belang van die voorwaarde. Verweerder mag dan ook vasthouden aan die voorwaarde. Dat eiser door de tegenwerping van voorwaarde 1 in zijn belangen is geschaad, vormt geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit. Niet kan worden gezegd dat verweerders beleid op dit punt in strijd is met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb. 8. Niet is gebleken van - niet reeds hiervoor verdisconteerde - klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder in het verblijf van eiser hier te lande had moeten berusten. 9. De conclusie is dan ook dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. 10. Voorts is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. 11. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 12. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. V. BESLISSING De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2002, door mr. H.J. Tijselink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Julen, griffier. Afschrift verzonden op: 21 februari 2002 Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.