Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1471

Datum uitspraak2001-12-19
Datum gepubliceerd2002-04-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100363/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200100363/1. Datum uitspraak: 19 december 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: burgemeester en wethouders van Heusden, appellanten, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 december 2000 in het geding tussen: [aanvrager], wonend te [woonplaats] en appellanten. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 maart 1998 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd [aanvrager] (hierna: [aanvrager]) bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een tweede woonhuis op het perceel [adres] te [woonplaats]. Bij besluit van 12 januari 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [aanvrager] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 januari 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [aanvrager] ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Bij besluit van 2 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders het tegen het besluit van 17 maart 1998 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en de gevraagde bouwvergunning wederom geweigerd. Dit besluit en het advies van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften van 21 maart 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 8 december 2000, verzonden op 15 december 2000, heeft de rechtbank het daartegen door [aanvrager] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 16 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 5 september 2001 heeft [aanvrager] een memorie ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2001, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G.C. Kooijman, advocaat te 's?Hertogenbosch, en mr. E.J.M. Rietveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [aanvrager], bijgestaan door drs.[…]. 2. Overwegingen 2.1. Burgemeester en wethouders betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tussen partijen vaststaat dat ter plaatse geen bestemmingsplan geldt en dat, nu burgemeester en wethouders hebben nagelaten hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2000, zij bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar de bouwvergunning niet wegens strijd met het bestemmingsplan konden weigeren. 2.2. Het bouwplan behelst het oprichten van een woning achter een bestaande woning. Burgemeester en wethouders hebben de bouwvergunning bij het primaire besluit wegens strijd met artikel 2.5.12 van de Bouwverordening van de gemeente Heusden geweigerd. Ingevolge dit artikel is het verboden bouwvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn. Tussen partijen was aanvankelijk niet in geschil dat ter plaatse geen bestemmingsplan gold. De rechtbank heeft dit in haar uitspraak van 5 januari 2000 op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting ook als uitgangspunt genomen. Burgemeester en wethouders zijn bij hun heroverweging voor de nieuw te nemen beslissing op bezwaar evenwel tot de conclusie gekomen dat voor een gedeelte van de gronden waarop het bouwplan is gelokaliseerd, wel een bestemmingsplan geldt. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat burgemeester en wethouders niet meer konden afwijken van het in de uitspraak van 5 januari 2000 neergelegde uitgangspunt dat ter plaatse geen bestemmingsplan geldt. 2.3. Op grond van de ter zitting overgelegde stukken moet worden vastgesteld dat voor een gedeelte van de gronden waarop de woning is geprojecteerd, het bestemmingsplan “Buitengebied” geldt. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op die gronden de bestemming “Agrarisch gebied”. In het bestemmingsplan “Buitengebied - 1e partiële herziening 1992” zijn terzake voorschriften opgenomen. Ingevolge artikel 5, lid A, onder 1, van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan zijn gronden met de bestemming “Agrarisch gebied” bestemd voor agrarische doeleinden en voor behoud, herstel en/of versterking van de ruimtelijke en functionele karakteristiek. Ingevolge lid C, onder 1, van deze bepaling, voor zover hier van belang, mogen op deze gronden binnen de aanduiding “Agrarisch bouwvlak” uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf worden gebouwd. Vastgesteld moet worden dat het bouwplan hiermee in strijd is. 2.4. Mede gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 44 van de Woningwet kan, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de toetsing van het bouwplan aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet achterwege blijven. Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan er niet toe strekken dat bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar voorbij kan worden gegaan aan de gelding van een bestemmingsplan. Dat de rechtbank in haar uitspraak van 5 januari 2000 heeft overwogen dat geen bestemmingsplan geldt en dat dit tussen partijen vaststaat, kan - wat daar ook van zij - daar niet aan afdoen. Overigens wordt het dictum van de uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2000 niet gedragen door de overweging die betrekking heeft op het al dan niet gelden van een bestemmingsplan. Gelet op vorenstaande treft het betoog van burgemeester en wethouders doel. 2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. 2.6. Nu het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan hebben burgemeester en wethouders de bouwvergunning terecht wegens die strijdigheid geweigerd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, dient het door [aanvrager] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond te worden verklaard. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 december 2000, AWB 00/4386 WOW44; III. verklaart het door [aanvrager] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Zwart w.g. Langeveld Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2001 251-378. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,