Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1591

Datum uitspraak2002-04-17
Datum gepubliceerd2002-04-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103834/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200103834/1. Datum uitspraak: 17 april 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 20 juni 2001 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 juni 1998 hebben burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel (hierna: burgemeester en wethouders) appellant medegedeeld dat op 10 juni 1998 met toepassing van bestuursdwang hekwerken en twee bordjes met opschrift "eigen weg" zijn verwijderd van het Krúspaed, ter hoogte van het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 8 december 1998 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 20 juni 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 29 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 30 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2001, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W. Sleijfer, advocaat, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. Kok, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I, van de Wegenwet is een weg openbaar wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren voor het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de wet - voor zover hier van belang - lijdt dit uitzondering wanneer, lopende de termijn van dertig jaren, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de wet kan dit kenbaar maken geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kentekenen. 2.2. In geschil is de vraag of ter plaatse en ten tijde in dit geding van belang sprake was van een openbare weg in de zin van artikel 4 van de Wegenwet. 2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet in geding is dat het pad nimmer afgesloten is geweest voor voetgangers en fietsers. Volgens appellant is juist dat het perceel niet volledig met fysieke werken van overige eigendommen is afgescheiden. Daaruit kan echter niet worden afgeleid, dat het perceel aldus vrijelijk voor een ieder toegankelijk is geweest. Deze toegankelijkheid was juist ter bede. Naar appellant stelt, is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan, dat in de periode 1948-1978 een openbaarheid in de zin van de Wegenwet is ontstaan. Dit betoog faalt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat gelet op de getuigenverklaringen en de uitspraak van de kantonrechter voldoende aannemelijk is gemaakt dat de weg gedurende dertig jaren, van 1948 tot 1978, voor een ieder toegankelijk is geweest. Nu voorts door appellant niet is aangetoond dat in de periode van 1948 tot 1978 gedurende tenminste een jaar duidelijk kenbaar is geweest dat het Krúspaed slechts ter bede toegankelijk was en de verschillende getuigenverklaringen veeleer op het tegendeel wijzen, moet worden geconcludeerd dat het Krúspaed in ieder geval in 1978 een openbaar fiets- en voetpad is geworden. 2.4. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat het Krúspaed een openbare weg is in de zin van artikel 4 van de Wegenwet. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H. Bekker en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van Angeren w.g. Zwemstra Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2002 91-405. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,