Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1647

Datum uitspraak2002-04-16
Datum gepubliceerd2002-04-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/900619-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER ( VONNIS) parketnummer 09/900619-01 's-Gravenhage, 16 april 2002 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres]. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 april 2002. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr A. van Hemert, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Van der Heem heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding impliciet primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding impliciet subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat deze ter terechtzitting van 8 januari 2002 om aanhouding heeft verzocht (en verkregen) op grond van een nog niet afgerond nader Canadees deskundigenonderzoek, terwijl de officier van justitie op dat moment al wist dat de uitkomst van het evenbedoelde bloedsporenonderzoek van nul en generlei waarde zou zijn, hetgeen ook zo bleek te zijn. Omdat het vooronderzoek op dat moment al gereed was is de verdachte, gelet op de lange wachttijd tot de huidige zitting van 2 april 2002, in zijn verdediging geschaad. De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat zij het niet aannemelijk acht dat de officier van justitie op 8 januari 2002 reeds wist of kon weten dat het desbetreffende deskundigenonderzoek iets anders op zou leveren dan het heeft opgeleverd. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding impliciet primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding impliciet primair en subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Verheij, voorzitter, Schaffels en Van Delden, rechters, in tegenwoordigheid van Groot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2002.