Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1677

Datum uitspraak2002-04-16
Datum gepubliceerd2002-04-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/030378-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Parketnummer: 08/030378-01 STRAFVONNIS Uitspraak: 16 april 2002 De Rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen: [Verdachte], geboren te [Geboorteplaats] op [Geboortedatum], wonende te [Woonplaats], [Adres], terechtstaande terzake dat: 1. A. hij op of omstreeks 21 april 2001, te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) gereden, terwijl hij (in aanmerkelijke mate) onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde en/of met een snelheid van (minstens) 100 kilometer per uur, althans met zeer hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse is gerechtvaardigd met het oog op een veilige verkeersafwikkeling en (vervolgens), terwijl het weggedeelte dat hij naderde een (flauwe) bocht maakte, met dat motorrijtuig op de linker weghelft is gaan rijden, teneinde één of meerdere voor hem rijdende auto('s) in te halen en/of (vervolgens) die auto('s) heeft ingehaald, terwijl er (tevens) één of meerdere (andere) auto('s) hem tegemoet zijn gekomen/gereden en/of waarna hij (vervolgens) weer op de voor hem bestemde weghelft is teruggekeerd en/of (daarbij) met (het (rechter)achterwiel, althans de achterzijde van) dat motorrijtuig in de berm is gekomen en/of is gaan slingeren en/of (anderszins) de macht over het stuur heeft verloren en/of (vervolgens) op de linker weghelft terecht is gekomen en/of (daarbij) in botsing is gekomen met een aldaar rijdend, hem tegemoetkomend, motorvoertuig (personenauto), tengevolge van welke botsing voornoemde [Slachtoffer], bestuurder van dat voertuig, is overleden; en/of B. hij op of omstreeks 21 april 2001, te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden, terwijl hij (in aanmerkelijke mate) onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde en/of met een snelheid van (minstens) 100 kilometer per uur, althans met zeer hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse is gerechtvaardigd met het oog op een veilige verkeersafwikkeling en (vervolgens), terwijl het weggedeelte dat hij naderde een (flauwe) bocht maakte, met dat motorrijtuig op de linker weghelft is gaan rijden, teneinde één of meerdere voor hem rijdende auto('s) in te halen en/of (vervolgens) die auto('s) heeft ingehaald, terwijl er (tevens) één of meerdere (andere) auto('s) hem tegemoet zijn gekomen en/of waarna hij (vervolgens) weer op de voor hem bestemde weghelft is teruggekeerd en/of (daarbij) met (het (rechter)achterwiel, althans de achterzijde van) dat motorrijtuig in de berm is gekomen en/of is gaan slingeren en/of (anderszins) de macht over het stuur heeft verloren en/of (vervolgens) op de linker weghelft terecht is gekomen en/of (daarbij) in botsing is gekomen met een aldaar rijdend, hem tegemoetkomend, motorvoertuig (personenauto) -met die [Slachtoffer 2] als inzittende-, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 287 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat hij op of omstreeks 21 april 2001, te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Voortsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dat motorvoertuig over genoemde weg te besturen, terwijl hij (in aanmerkelijke mate) onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, met een snelheid van (minstens) 100 kilometer per uur, althans met zeer hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse is gerechtvaardigd met het oog op een veilige verkeersafwikkeling en (vervolgens), terwijl het weggedeelte dat hij naderde een (flauwe) bocht maakte, met dat motorrijtuig op de linker weghelft is gaan rijden, teneinde één of meerdere voor hem rijdende auto('s) in te halen en/of (vervolgens) die auto('s) heeft ingehaald, terwijl er (tevens) één of meerdere (andere) auto('s) hem tegemoet zijn gekomen en/of waarna hij (vervolgens) weer op de voor hem bestemde weghelft is teruggekeerd en/of (daarbij) met (het (rechter)achterwiel, althans de achterzijde van) dat motorrijtuig in de berm is gekomen en/of is gaan slingeren en/of (anderszins) de macht over het stuur heeft verloren en/of (vervolgens) op de linker weghelft terecht is gekomen en/of (daarbij) in botsing is gekomen met een aldaar rijdend, hem tegemoetkomend, motorvoertuig (personenauto), waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer]; bestuurder van dat voertuig)) werd gedood, en/of waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer 2];inzittende van dat voertuig) zwaar lichamelijk letsel, te weten enkele (hoofd)wondjes en/of diverse kneuzingen en/of (tevens) gekneusde ribben en/of een hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994; ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat hij op of omstreeks 21 april 2001, te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Voortsweg, terwijl hij (in aanmerkelijke mate) onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde) met een snelheid van (minstens) 100 kilometer per uur, althans met zeer hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse is gerechtvaardigd met het oog op een veilige verkeersafwikkeling en (vervolgens), terwijl het weggedeelte dat hij naderde een (flauwe) bocht maakte, met dat motorrijtuig op de rijbaan voor de linker weghelft is gaan rijden, teneinde één of meerdere voor hem rijdende auto('s) in te halen en/of (vervolgens) die auto('s) heeft ingehaald, terwijl er (tevens) één of meerdere (andere) auto('s) hem tegemoet zijn gekomen en/of waarna hij (vervolgens) weer op de voor hem bestemde weghelft is teruggekeerd en/of (daarbij) met (het (rechter)achterwiel, althans de achterzijde van) dat motorrijtuig in de berm is gekomen en/of is gaan slingeren en/of (anderszins) de macht over het stuur heeft verloren en/of (vervolgens) op de linker weghelft terecht is gekomen en/of (daarbij) in botsing is gekomen met een aldaar rijdend, hem tegemoetkomend, motorvoertuig (personenauto), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 5 Wegenverkeerswet 1994 2. hij op of omstreeks 21 april 2001, te Enschede, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,65 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn; art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 Gezien de stukken; Gelet op het onderzoek ter terechtzitting; Gehoord de vordering van de officier van justitie; Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd; De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad. De rechtbank is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair onder A en B en het sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. A. hij op 21 april 2001, te Enschede, opzettelijk [Slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) gereden, terwijl hij in aanmerkelijke mate onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde en met een snelheid van minstens 100 kilometer per uur, en vervolgens, terwijl het weggedeelte dat hij naderde een flauwe bocht maakte, met dat motorrijtuig op de linker weghelft is gaan rijden, teneinde meerdere voor hem rijdende auto's in te halen en vervolgens die auto's heeft ingehaald, terwijl er meerdere andere auto's hem tegemoet zijn gekomen waarna hij vervolgens weer op de voor hem bestemde weghelft is teruggekeerd en daarbij met het rechterachterwiel, althans de achterzijde van dat motorrijtuig in de berm is gekomen en vervolgens op de linker weghelft terecht is gekomen en daarbij in botsing is gekomen met een aldaar rijdend, hem tegemoetkomend, motorvoertuig (personenauto), tengevolge van welke botsing voornoemde [Slachtoffer], bestuurder van dat voertuig, is overleden; en B. hij op 21 april 2001, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden, terwijl hij in aanmerkelijke mate onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde en met een snelheid van minstens 100 kilometer per uur, en vervolgens, terwijl het weggedeelte dat hij naderde een flauwe bocht maakte, met dat motorrijtuig op de linker weghelft is gaan rijden, teneinde meerdere voor hem rijdende auto's in te halen en vervolgens die auto's heeft ingehaald, terwijl er meerdere andere auto's hem tegemoet zijn gekomen en waarna hij vervolgens weer op de voor hem bestemde weghelft is teruggekeerd en daarbij met het rechterachterwiel, althans de achterzijde van dat motorrijtuig in de berm is gekomen en vervolgens op de linker weghelft terecht is gekomen en daarbij in botsing is gekomen met een aldaar rijdend, hem tegemoetkomend, motorvoertuig (personenauto) -met die [Slachtoffer 2] als inzittende-, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op 21 april 2001, te Enschede, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,65 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn; Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het telastegelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft. Met betrekking tot de bewezenverklaarde doodslag en de poging tot doodslag overweegt de rechtbank in het bijzonder: In deze zaak heeft de rechtbank bij haar beoordeling betrokken het arrest van de Hoge Raad d.d. 15 oktober 1996 (NJ 1997-199), het zogenaamde "Porsche arrest". In rechtsoverweging 5.3 van dat arrest stelt de Hoge Raad het navolgende: Het geval kan zich voordoen dat ten aanzien van een verdachte, die door zeer gevaarlijk te rijden een ongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt moet worden aangenomen dat deze de slachtoffers van dat ongeval opzettelijk van het leven heeft beroofd, zodat artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, bij welke bepaling een gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren is bedreigd. Zo'n geval doet zich voor indien de verdachte zijn gedraging willens en wetens op de dood van die slachtoffers heeft gericht. Voorts kan een zodanig geval zich voordoen indien moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij -in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zal aflopen- de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen. Dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten welbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen -in dit verband wordt gesproken van voorwaardelijk opzet- kan, behalve op grond van de verklaring van verdachte, worden aangenomen op grond van bijzondere omstandigheden van het geval. In zijn noot onder dit arrest vermeldt 't Hart ondermeer: In de overwegingen van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, die nadien hebben geleid tot voormeld "Porsche-arrest", omtrent het opzet wordt een aantal gedragingen van de verdachte voorafgaand aan het ongeval in aanmerking genomen: het gebruik van alcoholhoudende drank, de hoge snelheid en de gevaarlijke inhaalmanoeuvres. In het eerste middel dat zich richt tegen dit arrest wordt dit aangevochten met de stelling dat niet het rijgedrag voor de aanrijding beslissend hoort te zijn, maar het rijgedrag tijdens dan wel bij gelegenheid van de aanrijding of onmiddellijk daaraan voorafgaand. De Hoge Raad rekent ook de door het gerechtshof genoemde gedragingen tot de bijzondere omstandigheden van het geval die in aanmerking mogen worden genomen bij het bewijs van het opzet. In het geval dat er een aanrijding volgt moet niet alleen naar de slotfase worden gekeken, maar moet het oordeel over het rijgedrag van de automobilist afhankelijk worden gesteld van de vraag of hij in de onderscheiden stadia van de verkeers-ontwikkeling telkens een legitieme afweging heeft gemaakt tussen eisen van vlotheid en eisen van veiligheid. Waar het in geval van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht gaat om een materieel omschreven opzetdelict, dient het opzet (mede) gericht te zijn op het teweeggebrachte gevolg. Dat opzet kan zich voordoen in verschillende varianten. Allereerst het geval dat de verdachte zijn gedraging willens en wetens heeft gericht op de dood van zijn slachtoffers, waarmee de Hoge Raad opzet als zekerheids- noodzakelijkheids- of waarschijnlijkheidsbewustzijn samenvat. Ten tweede opzet als mogelijkheidsbewustzijn, ofwel voorwaardelijk opzet: de verdachte heeft zich willen en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen, in de zin dat hij de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen. Bovendien geldt voor voorwaardelijk opzet een wilsvereiste: de dader moet die kans willens en wetens hebben aanvaard, voor lief hebben genomen, op de koop toe hebben genomen. Wanneer de door de Hoge Raad geformuleerde criteria op de onderhavige strafzaak worden geprojecteerd kan het navolgende worden vastgesteld, daar waar het betreft de gedragingen van verdachte voorafgaand aan het ongeval a. Verdachte heeft, voordat hij zijn auto is gaan besturen, een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank geconsumeerd, hetgeen heeft geleid tot een alcohol- promillage van 1,65; b. Verdachte heeft met zeer hoge snelheid aan het verkeer deelgenomen, waarbij snelheden zijn bereikt van ten minste 100 kilometer per uur, daar waar ter plaatse een maximumsnelheid geldt van 80 kilometer per uur en terwijl de bewuste weg slechts 5 meter breed is; c. Verdachte heeft, voorafgaand aan de fatale aanrijding, een aantal auto's ingehaald, waaronder die van zijn broer. Verdachte zelf verklaart hier over: "Toen we rechtsaf waren geslagen in de richting van Lonneker dacht ik: "Ik pak hem even". Met hem bedoel ik mijn broer. Deze rijdt normaliter altijd sneller dan ik. Ik dacht toen: Even de kick en dan pak ik hem nog even". Ik heb toen mijn broer en de auto die daarvoor reed ingehaald. Ik zeg daarbij wel dat mijn auto, de Mercedes C280 een enorm acceleratievermogen heeft en dat je, voordat je het weet, enorme hoge snelheden kunt halen. Ik wilde mijn broer even laten zien dat ik toch wel sneller kon dan hij". "Ik vind van mijn rijgedrag vlak voor de aanrijding dat ik enorm stom heb gereden. Het is überhaupt dom om op die plek in te halen. Ik had nooit zover moeten gaan dat ik mijn broer even wilde "pakken" en hem wilde laten zien dat ik sneller kon dan hij. Ik vind mijn rijgedrag op dat moment onverantwoord. Ook was mijn snelheid veel te hoog, zeker voor dat stukje weg". De getuige [Getuige] verklaart dienaangaande: "Ik reed met mijn auto over de Voortsweg richting Enschede. In die weg zit een flauwe bocht. Ik zag dat in die bocht een Mercedes met een ontzettend hoge snelheid naar mijn mening drie auto's inhaalde. De laatste auto was een BMW. Ik zag dat die Mercedes met een heel hoog snelheidsverschil deze auto's passeerde. Ik zag dat hij vlak voor mij naar rechts moest en rakelings langs mij heen ging. Ik hoorde als het ware een soort "luchtklap". Ik dacht eigenlijk dat hij mijn spiegel raakte. Ik kreeg stellig de indruk dat de bestuurder van deze auto, nadat hij die drie auto's gepasseerd had, zijn snelheid opvoerde". In deze zaak zijn, anders dan in het arrest, geen omstandigheden gebleken waaruit volgt dat verdachte zich op enig moment heeft gerealiseerd dat zijn eigen veiligheid, de veiligheid van zijn zoontje dat met hem in de auto zat, of de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar was. Door zo te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen, in die zin dat hij de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten bewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen. De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair onder A en B en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het bewezen verklaarde levert op: wat betreft sub 1 primair onder A het misdrijf: "Doodslag", strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 1 primair onder B het misdrijf: "Poging tot doodslag", strafbaar gesteld bij artikel 287 jo. 45 van het Wetboek van Strafrecht; en wat betreft sub 2 het misdrijf: "Overtreding van artikel 8, tweede lid in aanhef en onder B van de Wegenverkeerswet 1994", strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994; De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake sub 1 primair onder A en B en terzake sub 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren onvoorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van drie jaren, alsmede (gedeeltelijke) toewijzing van de civiele vorderingen. De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen: De dood van [Slachtoffer] en de enorme gevolgen die het ongeval voor de nabestaanden heeft, zijn te wijten aan de roekeloze gedragingen van verdachte. Door met veel te veel alcohol op de gaan autorijden en daarbij ook nog eens gevaarlijk rijgedrag te vertonen heeft hij op volstrekt onaanvaardbare wijze de belangen van anderen veronachtzaamd. Bij dit gedrag en het rampzalige gevolg van zijn handelen past slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van lange duur. Met betrekking tot de ingediende civiele vorderingen van [Naam indiener vordering] en [Slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat het haar geboden voorkomt dat deze vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen schade hebben geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde feit onder 1, echter deze vorderingen zijn dermate gecompliceerd dat zij hierdoor niet meer van eenvoudige aard zijn, hetgeen vereist is om voor een behandeling binnen deze strafprocedure in aanmerking te komen. De rechtbank wil aan de benadeelde partijen de mogelijkheid bieden om hun vorderingen in volle omvang bij de verzekeringsmaatschappij c.q. de burgerlijke rechter in te dienen. De na te melden straf is gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10,27,57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 178 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994. R E C H T D O E N D E: Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair onder A en B en het sub 2 tenlastegelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan. Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld. Verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren. Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt hem ter zake het sub 1 primair onder A voorts tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van drie jaren. Bepaalt dat voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, en dat de benadeelde partijen deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair onder A en B en sub 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Aldus gewezen door mr. Derks, voorzitter, en mr. Bloebaum en mr. Caminada, rechters, in tegenwoordigheid van Last, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 april 2002.