Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1681

Datum uitspraak2002-04-19
Datum gepubliceerd2002-04-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/165008-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/165008-01 Datum uitspraak: 19 april 2002 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [adres] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2002. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/165008-01. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A, 1B en 1C). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Zwaneveld heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 1D, 1E en 1F), die van dit vonnis deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN De bewezen feiten leveren op: 1. Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, strafbaar gesteld bij artikel 322 in verbinding met artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd. 2. Valsheid in geschrift, strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. 3. Valsheid in geschrift, strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. 4. Valsheid in geschrift, strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in zijn functie van administratief manager bij veevoederbedrijf Provimi Holding B.V. schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en het meermalen plegen van valsheid in geschrift. Verdachte heeft gedurende een periode van bijna 5 jaren stelselmatig met geld toebehorende aan Provimi Holding B.V. ten behoeve van zichzelf aandelen gekocht dan wel betalingen in de sfeer van de aandelenhandel verricht. Hiertoe heeft verdachte bedragen van rekeningen van Provimi Holding B.V. overgeboekt naar diverse buitenlandse bankrekeningen over de gehele wereld. De hoogte en de frequentie van de verrichte betalingen namen in de loop der jaren enorm toe. Zo ging het in 1996 om 4 transacties ter waarde van ongeveer 55 duizend gulden en in 2001, toen het jaar slechts enkele weken oud was, ging het al om 21 transacties en een bedrag van 15 miljoen gulden. Ter dekking van de betalingen die verdachte ten laste van Provimi Holding B.V. verrichtte, heeft hij meermalen valselijk facturen opgemaakt. Nadat verdachte de facturen had opgesteld, voorzag hij deze van de nagemaakte paraaf van de directeur development of van verzonnen parafen. Vervolgens heeft verdachte deze valse facturen ingebracht in de administratie van Provimi Holding B.V. Behalve aan de bewezen feiten heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een groot aantal soortgelijke feiten, neerkomend op het plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot facturen, meermalen gepleegd in de periode van 1 april 1996 tot en met 14 februari 2001 te Rotterdam. De strafbare feiten zijn door de verdachte op de terechtzitting erkend en door een korte vermelding op de dagvaarding ter kennis gebracht van de verdachte met de mededeling dat deze onder de aandacht van de rechter zullen worden gebracht en deze worden bevestigd door de inhoud van het proces-verbaal in het dossier met bovenvermeld parketnummer. De officier van justitie heeft dit proces-verbaal ter behandeling bij deze zaak gevoegd en daarmee te kennen gegeven dat de daarin vermelde feiten niet afzonderlijk (verder) zullen worden vervolgd. Met de vermelde strafbare feiten wordt rekening gehouden. De bewezenverklaarde en de door de verdachte bekende ad informandum gevoegde feiten zijn ernstige feiten. Door aldus te handelen heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op het in hem gestelde vertrouwen. In het kader van zijn functie was hem grote verantwoordelijkheid met name op financieel gebied toegekend. Verdachte heeft met zijn handelwijze bovendien een enorm financieel nadeel van ruim 62 miljoen gulden aan zijn voormalige werkgever toegebracht. Dat het financieel nadeel voor Provimi Holding B.V. niet nog grotere vormen heeft aangenomen, komt door de buiten de wil van verdachte liggende omstandigheid dat zijn frauduleuze praktijken werden ontdekt. Naar het oordeel van de rechtbank kan op de feiten als de onderhavige, mede gelet op de omvang van het schadebedrag, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Nu uit het omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapport d.d. 28 mei 2001, opgemaakt door psycholoog drs. J.A.M. van Bunningen, naar voren komt dat de kans op recidive gering wordt geacht, ziet de rechtbank geen aanleiding een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte gelet op het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 6 maart 2001 niet eerder is veroordeeld. Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte ter zake daarvan strafbaar; - veroordeelt de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van dertig (30) maanden; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit vonnis is gewezen door: mr. Foy, voorzitter, en mrs. Van Breevoort-de Bruin en Nijssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Broersma, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2002.