Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1781

Datum uitspraak2002-02-20
Datum gepubliceerd2002-04-22
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 99/10086
Statusgepubliceerd


Indicatie

Asielaanvraag / verblijf bij kinderen. Aan de orde is of in de asielprocedure van eiseres de door haar aangevoerde reguliere aspecten aan de orde konden komen. Verweerder voert het beleid dat in asielprocedures enkel asielgerelateerde aspecten worden getoetst. Dit beleid wordt volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank niet kennelijk onredelijk geacht. Van verweerder mag echter worden verwacht dat indien iemand tevens aangeeft toelating op reguliere gronden te wensen hiermee zorgvuldig wordt omgegaan. Nu eiseres voor en na haar binnenkomst in Nederland aangaf verblijf bij haar kinderen te wensen, diende verweerder dit op te vatten als een aanvraag tot verlening van een vtv op reguliere gronden, dan wel eiseres te verwijzen naar de korpschef voor het indienen van een dergelijke aanvraag. Het bestreden besluit is dan ook niet zorgvuldig tot stand gekomen en bovendien onvoldoende gemotiveerd nu niet is ingegaan op de gewenste toelating van eiseres voor verblijf bij haar kinderen. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank te ‘s-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 99/10086 inzake: A, geboren op [...] 1937, wonende te B, eiseres, gemachtigde: mr. M.C.H.G. Roosen, advocaat te Amsterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J.J. van der Helm, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te Den Haag. I. PROCESVERLOOP 1. Op 6 augustus 1998 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 24 december 1998 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, en tevens ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Eiseres heeft op 20 januari 1999 bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, aangevuld bij brieven van 9 februari 1999 en 14 maart 1999. Bij besluit van 4 augustus 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 31 augustus 1999 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 25 november 1999. Op 16 maart 2000 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 19 december 2000 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. De gronden van het beroep zijn nader aangevuld bij brieven van 23 maart 2001 en 28 augustus 2001. Bij brief van 17 oktober 2001 is het verweerschrift nog nader aangevuld. Bij brieven van 9 november 2001 en 15 november 2001 heeft eiseres haar standpunt nog nader onderbouwd. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2001 te Alkmaar. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. II. STANDPUNTEN PARTIJEN 1. Eiseres is een Assyrische christen, afkomstig uit Centraal-Irak. Tot 1993 woonde zij in Kirkuk. Van 1993 tot het moment waarop zij met haar echtgenoot op 19 juli 1995 uit Irak vertrok, verbleef zij in Bagdad. Eiseres had 2 zoons, C en D, en 2 dochters. Beide zoons zijn gedeserteerd uit het Iraakse leger tijdens de oorlog met Iran. D is in 1986 gedeserteerd, C daarna. C is in 1991 geëxecuteerd door het Iraakse leger. De familie was niet op de hoogte van de verblijfplaats van D na zijn desertie. Later bleek dat hij was gevlucht naar Nederland. Hij is in Nederland in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf, en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Vanaf 1986 werd de familie bezocht door personen die op zoek waren naar D. Zij waren in burger maar waren wel gewapend, en behoorden tot de „vestigingspartij van de Baath organisatie“. Omdat eiseres en haar echtgenoot bang waren dat hun dochters gevaar liepen hebben zij hen geadviseerd het land te verlaten. In 1993 zijn de dochters vertrokken. Later bleek dat ook zij naar Nederland waren gegaan. Zij zijn beiden in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf, en een van hen heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Eiseres en haar echtgenoot konden niet met hun dochters mee omdat eiseres geen Iraaks paspoort had, en ook niet kon krijgen omdat haar ouders van Iraanse afkomst waren. In 1995 kregen eiseres en haar echtgenoot via een vriend uit Jordanië een brief van de kinderen, waarin zij schreven dat zij in Nederland waren, en hen vroegen ook te komen. De broer van de echtgenoot van eiseres heeft door omkoping een Iraaks paspoort voor eiseres verkregen, waarna eiseres en haar echtgenoot op 19 juli 1995 zijn vertrokken naar Jordanië, waar zij verbleven in Amman. Eiseres en haar echtgenoot zijn op 3 december 1997 vanuit Jordanië naar Nederland gereisd, op basis van een toeristenvisum dat hun kinderen voor hen hadden geregeld. De visa voor verblijf bij kinderen zijn hier verlengd tot 3 juni 1998. Eiseres heeft tijdens het eerste gehoor, het nader gehoor en in bezwaar steeds aangegeven dat zij naar Nederland was gekomen om bij haar kinderen te verblijven. 2. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vervolging heeft te vrezen van de Irakese autoriteiten. Het feit dat eiseres behoort tot de etnische groepering der Assyriërs is onvoldoende om tot vluchtelingschap te concluderen. Ook overigens is niet gebleken dat zij in de negatieve aandacht van de Irakese autoriteiten staat. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat juist eiseres het reële risico loopt bij terugkeer naar Irak te worden onderworpen aan een behandeling die wordt verboden door artikel 3 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van artikel 7:3 onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb) is eiseres niet gehoord omtrent haar bezwaarschrift. 3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat het besluit in strijd is met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat verweerder het feit dat haar kinderen (legaal) in Nederland verblijven niet heeft meegewogen en het asielrelaas van de kinderen niet bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerder had ambtshalve moeten toetsen of eiseres op grond het verblijf van de kinderen in Nederland in aanmerking kwam voor een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Nu eiseres hier te lande heeft verzocht om een verlenging van haar visum met een periode van vijf maanden, had verweerder moeten begrijpen dat eiseres tevens gezinshereniging met haar kinderen beoogde. 4. In het verweerschrift heeft verweerder de stellingen in het bestreden besluit gehandhaafd. 5. Bij brief van 23 maart 2001 heeft eiseres een brief van haar huisarts overgelegd, waaruit blijkt dat zij onder behandeling is vanwege een afwijking van maag en slokdarm en tevens een niet goed werkende schildklier. Bij brief van 9 oktober 2001 heeft eiseres meegedeeld dat haar echtgenoot is overleden. 6. Bij brief van 17 oktober 2001 is verweerder nader ingegaan op diens beleid inzake het binnenlands beschermingsalternatief. III. OVERWEGINGEN 1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 2. Het bestreden besluit dateert van 4 augustus 1999. Het is derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, Stb. 495) op basis van de Vw 1965 (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich moeten uitlaten over de rechtmatigheid van dit besluit. Behoudens mogelijke toepassing van artikel 83 van de Vw 2000 zal het besluit derhalve worden getoetst aan de Vw 1965 (Vw) en aanverwante regelingen. 3. Ter zitting heeft eiseres aangegeven geen beroep meer te doen op vluchtelingschap. Gelet op dit standpunt en de inhoud van het dossier gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat eiseres geen aanspraak heeft op toelating als vluchteling. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verlening van een vergunning tot verblijf op grond van artikel 3 EVRM. 4. Voorts dient te worden beoordeeld of verweerder na ambtshalve onderzoek terecht heeft geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat eiser in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. 5. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikel het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire. 6. De rechtbank stelt vast dat verweerder sinds de inwerkingtreding van de zogenoemde Leemtewet op 1 juli 1998 (wet van 22 maart 2001; Stb. 2001, 141) het beleid voert dat in asielprocedures enkel asielgerelateerde aspecten worden getoetst. Indien een vreemdeling (tevens) verblijf op grond van niet-asielgerelateerde (reguliere) aspecten beoogt, dient hiertoe een aanvraag in te worden gediend bij de Korpschef. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt dit beleid in zijn algemeenheid als niet onredelijk beoordeeld. Bij een dergelijk beleid mag wel van verweerder worden verwacht dat indien iemand tevens aangeeft op reguliere gronden toelating tot Nederland te wensen hiermee zorgvuldig wordt omgegaan. Nu eiseres voor en na haar binnenkomst in Nederland aangaf verblijf bij haar kinderen te wensen, diende verweerder dit voor een zorgvuldige besluitvorming op te vatten als een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf op reguliere gronden, dan wel eiseres te verwijzen naar de Korpschef voor het indienen van een dergelijke aanvraag. Het bestreden besluit is dan ook niet zorgvuldig tot stand gekomen en bovendien onvoldoende gemotiveerd nu in het geheel niet is ingegaan op de gewenste toelating van eiseres voor verblijf bij haar kinderen. 7. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 8. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- euro als kosten van verleende rechtsbijstand. 9. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht. V. BESLISSING De rechtbank 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- euro (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier; 5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 22,69 euro (zegge: tweeëntwintig euro en negenenzestig eurocent). Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2002, door mr. M. Lolkema, rechter, in tegenwoordigheid van R. Heringa, griffier. Afschrift verzonden op: 7 maart 2002 Conc: RH Bp: - D: B Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.