Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1799

Datum uitspraak2002-04-23
Datum gepubliceerd2002-04-23
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAwb 02/507
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Zaaknummer: Awb 02-507 Uitspraakdatum: 23 april 2002 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht Voorzieningenrechter U I T S P R A A K op een verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak van: [verzoekster], wonende te Haarlem, verzoekster, gemachtigde mr. M.M. Guit, advocaat te Haarlem, -- tegen -- burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerders, gemachtigden mr. J.H.L.M. de Dood en P.M. Smeenk, werkzaam bij de gemeente. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 13 december 2001 hebben verweerders op grond van artikel 14 van de Woningwet, verzoekster, eigenares van het pand Teding van Berkhoutstraat [nummer], kadastraal bekend gemeente Haarlem II, sectie P, nr. 92, verplicht de volgende, hier van belang zijnde, voorziening te treffen: "funderingsherstel in samenhang met de overige panden van de bouwkundige eenheid." Verzoekster dient uiterlijk opdracht gegeven te hebben voor de werkzaamheden in week 14 van 2002. Verweerders hebben voorts aangegeven dat indien verzoekster na het verstrijken van de termijnen geen opdracht heeft gegeven tot uitvoering c.q. de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, zij in opdracht van de gemeente de voorzieningen kunnen laten treffen en de kosten op haar verhalen. In dat geval zullen de kosten van de uitvoering, vanwege ambtelijke begeleiding met 15 procent over de totale aanneemsom worden verhoogd, met een minimum van ƒ 500,00. Bij brief van 22 januari 2002 heeft verzoekster tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 15 februari 2002 zijn de gronden nader aangevoerd. Bij brief van 4 april 2002 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot schorsing van het besluit. Bij brief van 9 april 2002 hebben verweerders op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 18 april 2002, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden voornoemd. 2. Overwegingen Voor zover bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingegaan op de hoofdzaak draagt dat oordeel een voorlopig karakter. De woning van verzoekster maakt onderdeel uit van een bouwblok, Teding van Berkhoutstraat 2 tot en met 36 en Nagtzaamstraat 3, omdat het een aaneengesloten rij woningen betreft die gebouwd zijn op een gemeenschappelijke fundering. Verweerders staan op het standpunt dat het herstel van de fundering in samenhang met het funderingsherstel van de overige woningen van de bouwkundige eenheid en volgens de afgegeven bouwvergunning en tijdsplanning moet plaats vinden. Dit is noodzakelijk, aldus verweerders, omdat de funderingen van deze woningen één geheel vormen waardoor bij gedeeltelijk herstel of herstel volgens een andere methode ongelijke zetting in het blok zullen ontstaan met als gevolg scheurvorming in de gevels. Het bouwkundig een geheel zijn van dit blok heeft dus als consequentie dat alleen gezamenlijk herstel van de fundering een technisch verantwoorde oplossing biedt. Nu verzoekster daar niet aan mee wil werken, achten verweerders zich bevoegd, mede gelet op het belang van de bewoners van de desbetreffende woningen, een aanschrijving te doen uitgaan op grond van artikel 14 Woningwet. Verzoekster voert aan dat de bouwkundige staat van de fundering van haar woning (en zeker ook van het casco van haar woning) dermate is, dat herstel niet, althans niet op korte termijn noodzakelijk is. Ter zake verwijst verzoekster naar een op haar verzoek uitgebracht rapport van het Raadgevend Ingenieursbureau Henri Hillen b.v.. Voorts heeft zij bezwaar tegen de kosten en de overlast die het door de gemeente geïnitieerde project met zich brengt. Voorts voert verzoekster aan dat sprake is van een preventieve aanschrijving en dat, gelet op uitspraken van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, artikel 14 Woningwet hiervoor geen basis biedt. Tenslotte betwist verzoekster dat haar deelname aan het project vereist is om te voorkomen dat na herstel bij de overige woningen in de bouwkundige eenheid scheurvorming op zal treden. Ingevolge artikel 14, eerste lid, Woningwet - voorzover thans van belang - schrijven burgemeester en wethouders, indien een woning wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijk voorzieningen behoeft, dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft, degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, aan binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verweerders in het bestreden besluit onvoldoende concreet hebben aangegeven welke voorzieningen door verzoekster getroffen dienen te worden. Verzoekster heeft hierdoor onvoldoende inzicht gekregen aan welke eisen moet worden voldaan. Verweerders verklaring ter zitting dat verzoekster dat gelet op de lange voorgeschiedenis wel moet weten, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Verweerders hebben evenmin aangegeven, met welke bepalingen van het Bouwbesluit de bestaande situatie in strijd is. Ook ter zitting hebben verweerders dit niet kunnen aangegeven. Tenslotte staat in het bestreden besluit, anders dan verweerders ter zitting hebben verklaard en blijkbaar hebben beoogd, een vooraankondiging tot het treffen van een bestuursdwangaanschrijving, nu deze facultatief geformuleerd is. Voorts ontbreekt een kenbare afweging over de vraag of er aanleiding is voor de aanzegging van een volledig kostenverhaal. In zoverre voldoet het bestreden besluit niet aan de daarvoor, ingevolge de artikelen 3:46 en 3:47 Awb in samenhang met de artikelen 5:24 en 5:25 Awb, geldende vereisten. De voorzieningenrechter houdt het niet voor onmogelijk dat voormelde gebreken in de bezwaarschriftprocedure kunnen worden hersteld. Gelet op de aan de orde zijnde belangen en de aanzienlijke belangen van andere bewoners van het bouwblok, Nagtzaamstraat 3 en Teding van Berkhoutstraat 2 t/m 36, zou dan een schorsing van het bestreden besluit mitsdien niet in de rede liggen. De grief van verzoekster dat de bestreden aanschrijving onvoldoende basis heeft in artikel 14 Woningwet, treft echter eveneens doel. Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT, TK 1986-1987, 20 066, nr. 3, p. 46) is, ingeval een bestaande woning niet voldoet aan de in het Bouwbesluit gegeven voorschriften dan wel uit anderen hoofde dan wegens strijd met dat besluit, slechts sprake van een gerechtvaardigde aanschrijvingsgrondslag, indien het treffen van voorzieningen noodzakelijk is; er zal sprake moeten zijn van een situatie waarin het treffen van voorzieningen geen uitstel gedoogt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de noodzaak met name gelegen is in de staat van de fundering van het onderhavige bouwblok. Verweerders baseren dit met name op het rapport van het adviesbureau voor milieu- en bodemtechniek Wareco Amsterdam van 3 februari 1997 waarin is geconcludeerd dat de bouwkundige eenheid Teding van Berkhoutstraat 2 tot en met 36 en Nagtzaamstraat 3 ingedeeld moet worden in kwaliteitsniveau III. Maatregelen ter verbetering van de fundering zijn noodzakelijk. Verwacht wordt dat binnen de periode van 25 jaar onacceptabele schade aan het casco (scheurvorming, scheefstand en dergelijke) te verwachten is. Volgens vaste jurisprudentie (o.m. ABRS 28 mei 1999, BR 1999/791; Vz ABRS 14 oktober 1999, BR 2000/129) laat het imperatieve karakter van artikel 14, eerste lid, Woningwet onverlet dat verweerders zich een weloverwogen oordeel dienen te vormen over de vraag of het treffen van voorzieningen noodzakelijk is te achten. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een met het Bouwbesluit strijdige toestand, is een zeker - op de naaste - toekomst gericht beleid bij de gemeentelijke aanschrijvingspraktijk niet uitgesloten. In die zin kan een aanschrijving niet alleen gerechtvaardigd zijn wanneer zich feitelijk een defect voordoet, maar ook wanneer naar verwachting binnen korte termijn een defect zal ontstaan. Gelet op de beschikbare gegevens, waaronder het rapport van Wareco, stelt de voorzieningenrechter echter vast dat thans niet gesteld kan worden dat binnen korte termijn een zodanige schade aan de woning van verzoekster te verwachten is, zodat gesproken kan worden van een situatie waarin het treffen van voorzieningen geen uitstel gedoogt. De conclusie in meergenoemd rapport van Wareco dat maatregelen ter verbetering van de fundering noodzakelijk zijn en dat verwacht wordt dat binnen de periode van 25 jaar onacceptabele schade aan het betreffende casco van verzoekster te verwachten is maakt het vorenstaande niet anders. Daarbij hebben verweerders ter zitting erkend dat het niet vaststaat dat het niet herstellen van de fundering van verzoekster tot gevolg zal hebben dat de fundering van de overige woningen niet adequaat zouden kunnen worden hersteld. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de bestreden aanschrijving, gelet op de thans beschikbare gegevens, zodanig op gespannen voet staat met artikel 14 Woningwet, dat het nog maar zeer de vraag is of dat in het kader van de bezwaarschriftprocedure kan worden hersteld. Met betrekking tot de aan de orde zijnde belangen is ter zitting namens verweerders benadrukt dat de belangen van die zijde groot zijn. Daarbij is met name gewezen op de in gang gezette aanpak van de geconstateerde funderingsproblematiek, vanwege de zogenaamde palenrot. Naast het algemeen belang spelen ook reële belangen van andere belanghebbenden. Daartegenover staan in dit geval de belangen van verzoekster, die, zo is ter zitting aangegeven, vooral in de financiële sfeer liggen. Verzoekster stelt de financiële consequenties vanwege het voldoen aan de gewraakte aanschrijving niet te kunnen dragen. Hoewel de voorzieningenrechter het aan de orde zijnde algemeen belang - de aanpak van de in dit geval spelende funderingsproblematiek - zeker niet ontgaat, moet in dit stadium toch meer gewicht worden toegekend aan het belang van verzoekster. Daarbij wordt het geraden geacht dat verweerders bij de heroverweging in het kader van de bezwaarschriftprocedure niet alleen de geconstateerde gebreken c.q. bevoegdheidsaspecten met betrekking tot de bestreden aanschrijving onder ogen zien, maar ook de financiële gevolgen voor verzoekster. Het vorenstaande leidt er toe dat de gevraagde voorlopige voorziening thans voor toewijzing in aanmerking komt en dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift. Er bestaat aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Op grond van het bepaalde in artikel 8:75 Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht, stelt de voorzieningenrechter de proceskosten in casu vast op € 644,-, verzoekschrift en verschijnen zitting, ter zake van vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 3. Beslissing De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit van 13 december 2001 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster; veroordeelt verweerders in de kosten van het geding, aan de zijde van verzoekster begroot op € 644,00 te betalen door de gemeente Haarlem aan verzoekster; bepaalt dat de gemeente Haarlem het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 109,00 vergoedt. Deze uitspraak is gewezen door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2002, in tegenwoordigheid van B.E. Willems, griffier. Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat geen afzonderlijk hoger beroep open.