Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1840

Datum uitspraak2002-04-24
Datum gepubliceerd2002-04-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102460/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200102460/1. Datum uitspraak: 24 april 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en anderen en gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 september 2000 heeft de gemeenteraad van Uithoorn, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "De Kwakel - Achter de Kerk". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht. Verweerders hebben bij hun besluit van 1 mei 2001, no. 2000-39890, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 21 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 12 september 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 11 februari 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2002, waar appellanten, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mw. Y.H.M. Huisman, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord, mw. mr. Xandra Wentink-Quelle, advocate, namens de gemeenteraad van Uithoorn. 2. Overwegingen 2.1. Het plangebied wordt begrensd door de Boterdijk, het Kwakelsepad, de Ringdijk en de Vuurlijn. Met het plan wordt beoogd de dorpskern van De Kwakel uit te breiden met een nieuwe woonwijk. Verweerders hebben het plan gedeeltelijk goedgekeurd. Ten aanzien van de ontvankelijkheid: 2.2. Appellanten kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Wegen” ten oosten van de Ringdijk. Zij hebben in dit verband gewezen op het feit dat een toename in verkeersbewegingen zal leiden tot geluid-, stank- en lichthinder en tot gevolg zal hebben dat de landschappelijke waarden van de Ringdijk onaanvaardbaar worden aangetast. Zij stellen bovendien dat bij de keuze van de ontsluitingsweg onderlinge afspraken zijn gemaakt tussen een wethouder en een wijkbewoner. Voorts voeren zij aan dat uit de inhoud van het plan niet naar voren komt dat het plan is ontworpen voor ouderen. Appellanten hebben tevens bezwaar tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Groenvoorzieningen” ten oosten van de begraafplaats voorzover daar is voorzien in een langzaam verkeersroute. Zij menen dat de voorziene langzaam verkeersroute de rust op de begraafplaats zou kunnen verstoren. 2.3. De Afdeling stelt vast dat deze beroepsgronden niet steunen op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, tweede lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor. Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk. Ten aanzien van de zaak voor het overige: 2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast. 2.5. Appellanten kunnen zich niet vinden in het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Wegen” ten oosten van de Ringdijk. Zij stellen zich op het standpunt dat bij een ontsluitingsweg via de Ringdijk de verkeersveiligheid in het gedrang zal komen. Voorts vrezen zij sluipverkeer van en naar de provinciale weg, de N201. In verband hiermee stellen appellanten dat de verkeersintensiteit op de Ringdijk aanmerkelijk zal worden verhoogd. Daarnaast verwachten zij dat in de nabijheid van hun woningen parkeeroverlast zal ontstaan door de bouw van nieuwe woningen en vrezen zij dat hun percelen slechter bereikbaar worden. Appellanten hebben ook gewezen op alternatieve ontsluitingen, hetzij via de Vuurlijn, hetzij via het Kwakelsepad. 2.6. Verweerders hebben overwogen dat het plan voorziet in een binnendorpse woningbouwlocatie met kwalitatieve meerwaarde. Zij menen dat de alternatieve ontsluitingen, hetzij via de Vuurlijn, hetzij via het Kwakelsepad, uit verkeerskundig en ruimtelijk oogpunt minder goede oplossingen zijn dan de ontsluiting via de Ringdijk. Verweerders stellen voorts dat er voldoende parkeerplaatsen om en nabij de Ringdijk zijn of zullen komen. Bovendien achten zij de toename van de verkeersintensiteit op de Ringdijk verwaarloosbaar. 2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeente voornemens is een procedure ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te starten om een ontsluiting te realiseren ten noorden van het aan de orde zijnde plandeel. Voorts is ter zitting gebleken dat dit voornemen nog niet tot besluitvorming heeft geleid. In verband hiermee handhaaft de gemeente het plan wat betreft de bestemming “Wegen”, ten oosten van de Ringdijk. 2.8. De Afdeling acht het standpunt van verweerders aannemelijk dat de verkeersveiligheid niet in het gedrang zal komen bij een ontsluitingsweg via de Ringdijk. Bovendien acht zij het standpunt van verweerders dat sluipverkeer van en naar de provinciale weg niet op voorhand is te verwachten en overigens met verkeerstechnische maatregelen kan worden tegengegaan, niet onredelijk. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat aangaande de toename van de verkeersintensiteit op de Ringdijk een ernstige situatie zal ontstaan. De stelling van appellanten dat in de nabijheid van hun woningen parkeeroverlast zal ontstaan door de bouw van nieuwe woningen en dat hun percelen slechter bereikbaar worden, onderschrijft de Afdeling niet. 2.9. Wat betreft de door appellanten aangevoerde alternatieve ontsluitingen, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. 2.10. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het hiervoor omschreven plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan bedoeld plandeel. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Groenvoorzieningen” en voorzover het de overige bezwaren betreft genoemd in overweging 2.2. inzake het plandeel met de bestemming “Wegen”; II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. van Onselen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002 178-418.