Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1860

Datum uitspraak2002-01-06
Datum gepubliceerd2002-04-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/6852 BEPTDN
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC-procedure / termijnoverschrijding. Eiser, afkomstig uit Sierra Leone, stelt dat zijn asielaanvraag zich niet leende voor afdoening in de AC-procedure. Eiser heeft betoogd dat de beschikking is uitgereikt na het verstrijken van de 48-uurstermijn. Verweerder vult het begrip ‘procesuur’ aldus in dat daaronder niet is begrepen de tijd die aan rechts)bijstandverlening van de vreemdeling wordt besteed voor zover die tijd uitgaat boven de twee en drie uren die gegeven zijn voor (rechts)bijstandverlening bij de voorbereiding van het nader gehoor respectievelijk het naar voren brengen van een schriftelijke zienswijze. Verweerder heeft daartoe gewezen op de reeds jarenlang bestaande praktijk en de met rechtsbijstandverleners gemaakte afspraken. De rechtbank oordeelt dat artikel 1.1, onder f, van het Vb 2000 voor deze invulling geen ruimte biedt. Onder verwijzing naar de uitspraak 200105777/1 van de ABRS d.d. 20 december 2001 oordeelt de rechtbank dat - buiten de uren van 22.00 tot 8.00 uur - in beginsel alle uren die sedert de aanmelding van de vreemdeling tot de uitreiking van de beschikking verstrijken als procesuren zijn aan te merken, met uitzondering van de uren die ten gevolge van door verweerder aan te voeren en aannemelijk te maken feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet voor het onderzoek naar de aanvraag konden worden benut. De rechtbank overweegt dat die uren dat (rechts)bijstand aan de vreemdeling wordt verleend, in beginsel voor het onderzoek naar de aanvraag beschikbaar zijn. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt waarom de extra uren besteed aan (rechts)bijstandverlening aan eiser niet aldus voor het onderzoek konden worden benut. De enkele stelling dat deze tijd niet voor het onderzoek is benut is daartoe onvoldoende. Met betrekking tot het betoog van verweerder dat eiser om extra tijd voor het naar voren brengen van een schriftelijke zienswijze heeft verzocht en de zorgvuldigheid meebrengt dat dat verzoek wordt gehonoreerd, overweegt de rechtbank dat in het Vb 2000 op dit punt, in de laatste volzin van het zesde lid van artikel 3.115 Vb 2000, een afweging is gemaakt. Dat verweerder niet gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een beschikking op de aanvraag te geven zodra niet binnen de in het Vb2000 gegeven termijn een schriftelijke zienswijze naar voren is gebracht, brengt dan ook niet mee dat bedoelde extra tijd niet als voor het onderzoek beschikbaar moet worden aangemerkt. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Zitting houdende te Assen Regnr.: Awb 02/6852 BEPTDN A S 7 uitspraak: 6 februari 2002 U I T S P R A A K inzake: A geboren op [...] 1970 van Sierraleoonse nationaliteit, IND-dossiernummer: 020118.8054 eiser, gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht, tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door: mr. S. Michael, ambtenaar ten departemente. PROCESVERLOOP Op 18 januari 2002 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft bij beschikking van 24 januari 2002 afwijzend op de aanvraag beslist. Bij beroepschrift van 24 januari 2002 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. Tevens is op 24 januari 2002 verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep is beslist. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het beroep versneld wordt behandeld. De openbare behandeling van zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 1 februari 2002. Eiser is aldaar niet in persoon verschenen, evenmin zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. MOTIVERING Standpunten van partijen Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat afdoening van zijn aanvraag om toekenning van een verblijfsvergunning zich niet leent voor afdoening volgens de zogeheten AC procedure. Verweerder stelt ten aanzien van de in de zienswijze gestelde overschrijding van de 48 procesuren het volgende. Het past niet in de eisen van zorgvuldigheid die worden gesteld aan de behandeling van een aanvraag om toelating als vluchteling, om een asielzoeker onvoorbereid een nader gehoor af te nemen en de asielzoeker niet in staat te stellen het rapport van nader gehoor met een rechtshulpverlener te bespreken en een zienswijze te geven op hetgeen de staatssecretaris voornemens is te doen ten aanzien van de aanvraag. De eisen van zorgvuldigheid verhinderen de staatssecretaris om voorbij te gaan aan de mogelijkheden van rechtsbijstandverlening die de asielzoeker binnen de AC procedure heeft en deze uren te gebruiken voor het onderzoek naar de aanvraag van eiser. Voorts is eiser niet in zijn belangen geschaad, doordat hem meer tijd is gegund voor de voor - en nabespreking van het nader gehoor en het uitbrengen van de zienswijze dan de daartoe vastgestelde termijnen van respectievelijk twee en drie uur. Ten aanzien van de termijnoverschrijding wijst eiser op het feit dat verweerder in grote mate (mede) verantwoordelijk is voor de lange duur dat een dossier bij de rechtsbijstand ligt. Immers, door niet of onvoldoende tevoren aan te geven of en in welke mate dossiers zullen worden aangeleverd, door in pieken aan te leveren en door niet voldoende middelen te beschikking te stellen om de grote drukte op te vangen, blijven dossiers langer liggen. Waar verweerder zoveel invloed heeft op de doorlooptermijn van de dossiers bij rechtsbijstand, kan niet anders dan tenminste een deel van de tijd wordt toegerekend aan verweerder. Voorts is eiser door de termijnoverschrijding in zijn belangen geschaad. Immers, in het geval eiser zou zijn doorgezonden naar een opvangcentrum (OC ) had hij (alsnog) de gelegenheid gehad bewijsmiddelen te vergaren. Beoordeling van het beroep De rechtbank ziet aanleiding allereerst in te gaan op de vraag of de onderhavige aanvraag om een verblijfsvergunning door verweerder middels de zogeheten AC-procedure kon worden afgedaan. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de volgens de toepasselijke regelgeving voor een dergelijke afdoening (maximaal) beschikbare tijd is overschreden. Eiser heeft betoogd dat de aanvraag zich niet leende voor afdoening in de AC-procedure. Daartoe heeft eiser betoogd dat de beschikking na het verstrijken van de 48-uurstermijn is uitgereikt. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken is gebleken dat eiser zich op 18 januari 2002 om 15.15 uur heeft aangemeld bij het aanmeldcentrum. De bestreden beschikking is uitgereikt op 24 januari 2002 om 14.10 uur. Dat de beschikking na meer dan 48 uur na aanvang van de behandeling is uitgereikt, is niet in geschil. Ingevolge artikel 3.111, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de vreemdeling niet eerder dan zes dagen na indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), aan een nader gehoor onderworpen. Ingevolge artikel 3.112, eerste lid, aanhef en onder b, Vb 2000 is deze termijn niet van toepassing op de aanvraag van de vreemdeling ten aanzien van wie verweerder naar aanleiding van het in artikel 3.110 bedoelde eerste gehoor overweegt de aanvraag binnen 48 procesuren af te wijzen. Artikel 3.117, eerste lid, Vb 2000 bepaalt dat in zodanig geval de in artikel 3.115 aan de vreemdeling gegeven termijnen voor het naar voren brengen van een schriftelijke zienswijze tegen het voornemen om de aanvraag af te wijzen niet van toepassing zijn. Ingevolge het tweede lid van artikel 3.117 bedraagt de termijn dan maximaal drie uren. Ingevolge artikel 1.1. onder f, Vb 2000 worden onder procesuren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 in een aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 uur tot 8.00 uur niet meetellen. Verweerder stelt zich blijkens het verhandelde ter zitting op het standpunt dat deze definitie ruimte biedt voor invulling zijnerzijds. Verweerder vult het begrip „procesuur“ aldus in dat daaronder niet is begrepen de tijd die aan (rechts)bijstandverlening van de vreemdeling wordt besteed voor zover die tijd uitgaat boven de twee en drie uren die gegeven zijn voor (rechts)bijstandverlening bij de voorbereiding van het nader gehoor respectievelijk het naar voren brengen van een schriftelijke zienswijze. Verweerder heeft daartoe gewezen op de reeds jarenlang bestaande praktijk en de met (vertegenwoordigers van) rechtsbijstandverleners gemaakte afspraken. De rechtbank oordeelt evenwel dat artikel 1.1, onder f, van het Vb 2000, gelet op de tekst daarvan en in het bijzonder het ontbreken van een zinsnede daarin waaraan een beoordelings- of beleidsvrijheid voor verweerder kan worden ontleend, voor deze invulling geen ruimte biedt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2001 (200105777/1) oordeelt de rechtbank dat uit artikel 1.1, onder f, Vb 2000 voortvloeit dat -buiten de uren van 2200 tot 8.00 uur- in beginsel alle uren die sedert de aanmelding van de vreemdeling tot de uitreiking van de beschikking verstrijken als procesuren zijn aan te merken, met uitzondering van de uren die ten gevolge van door verweerder aan te voeren en aannemelijk te maken feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet voor het onderzoek naar de aanvraag konden worden benut. In dit verband overweegt de rechtbank dat ook die uren dat (rechts)bijstand aan de vreemdeling wordt verleend, in beginsel voor het onderzoek naar de aanvraag beschikbaar zijn. Zo kan verweerder gedurende de periode dat de vreemdeling zich voorbereidt op het nader gehoor, ten behoeve dat nader gehoor informatie inwinnen en rangschikken. Gedurende de aan de vreemdeling gegeven periode om zijn schriftelijke zienswijze naar voren te brengen, kan verweerder zijn op de aanvraag te geven beschikking voorbereiden en enige (extra) reflectie hebben ten aanzien van (de houdbaarheid van) zijn voornemen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt waarom de extra uren besteed aan (rechts)bijstandverlening aan eiser niet aldus voor het onderzoek konden worden benut. De enkele stelling dat deze tijd niet voor het onderzoek is benut is daartoe onvoldoende. Met betrekking tot het betoog van verweerder dat eiser om extra tijd voor het naar voren brengen van een schriftelijke zienswijze heeft verzocht en de zorgvuldigheid meebrengt dat dat verzoek wordt gehonoreerd, overweegt de rechtbank dat in het Vb 2000 op dit punt, in de laatste volzin van het zesde lid van artikel 3.115 Vb 2000, een afweging is gemaakt. Dat verweerder niet gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een beschikking op de aanvraag te geven zodra niet binnen de in het Vb2000 gegeven termijn een schriftelijke zienswijze naar voren is gebracht, brengt dan ook niet mee dat bedoelde extra tijd niet als voor het onderzoek beschikbaar moet worden aangemerkt. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgewezen. De bestreden beschikking verdraagt zich niet met de artikelen 3.111, eerste lid, en 3.115, tweede lid, aanhef en onder a, Vb 2000. Het beroep van eiser zal dan ook gegrond worden verklaard. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC te ‘s-Gravenhage Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Aldus gegeven door mr. W. M. van Schuijlenburg, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.A. Buikema als griffier op 6 januari 2002. Afschrift verzonden op: 6 februari 2002