Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1863

Datum uitspraak2002-04-03
Datum gepubliceerd2002-04-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104020/3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Art. 8:88 Awb niet buiten toepassing in verband met de eisen die voortvloeien uit art. 6 EVRM. Verzoek om herziening op grond van art. 8:88 Awb afgewezen. Het betoog van opposant dat het bepaalde in art. 8:88 Awb buiten toepassing moet blijven in verband met het bepaalde in art. 6 EVRM kan niet worden gevolgd. Opposant heeft in twee instanties toegang gehad tot een tot oordelen bevoegde onafhankelijke en onpartijdige rechter. Art. 8:88 Awb is een bijzonder rechtsmiddel dat aan partijen ter beschikking staat om herziening van een rechterlijke uitspraak te verzoeken indien sprake is van de in dit artikel genoemde gronden. Er is geen enkele grond voor het oordeel dat art. 8:88 Awb buiten toepassing zou moeten blijven in verband met de eisen die voortvloeien uit het bepaalde in art. 6 EVRM. Verzet ongegrond. A te B, opposant. mr. P. van Dijk


Uitspraak

Raad van State 200104020/3 Datum uitspraak: 3 april 2002 Afdeling bestuursrechtspraak Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van: A, wonend te B, opposant. 1. Procesverloop Bij uitspraak van 29 november 2001, in zaak no. 200104020/2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het door opposant ingediende verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft opposant bij brief van 3 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2002, verzet gedaan. Deze brief is aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige, 2. Overwegingen 2.1. In verzet heeft opposant herhaald dat de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2001 in zaak no. 200001618/1 [LJN url('AA3093',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=27480)] op onjuiste gronden is gebaseerd en heeft daarbij gewezen op de betekenis van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). 2.2. In het kader van het verzoek om herziening heeft opposant naar voren gebracht dat in genoemde uitspraak van 25 juli 2001 zijns inziens ten onrechte is overwogen dat het oordeel van de rechtbank dat de door het College van Beroep gehanteerde toetsingsmaatstaf niet onjuist is, in hoger beroep niet is bestreden. In de uitspraak van 29 november 2001 is geoordeeld dat geen sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Gelet op die uitspraak, ziet de Afdeling in hetgeen thans naar voren is gebracht, geen grond om het verzet gegrond te achten. 2.3. Het betoog van opposant dat er op neer komt dat het bepaalde in artikel 8:88 van de Awb buiten toepassing moet blijven in verband met het bepaalde in artikel 6 jan het EVRM, kan niet worden gevolgd. Opposant heeft in twee instanties toegang gehad tot een tot oordelen bevoegde onafhankelijke en onpartijdige rechter. Artikel 8:88 van de Awb is een bijzonder rechtsmiddel dat aan partijen ter beschikking staat om herziening van een rechterlijke uitspraak te verzoeken indien sprake is van de in dit artikel genoemde gronden. Er is geen enkele grond voor het oordeel dat artikel 8:88 van de Awb buiten toepassing zou moeten blijven in verband de eisen die voortvloeien uit het bepaalde in artikel 6 van het EVRM. 2.4. Het verzet is ongegrond. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het verzet ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat. w.g, Van Dijk w.g. Glerum Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002 273-345. Verzonden: 3 april 2002 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,