Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1916

Datum uitspraak2002-01-24
Datum gepubliceerd2002-04-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers01/0254
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Uitspraak : 24 januari 2002 Rolno. : 01/0254 Rolno. rb. : 33879/HA ZA 00-2412 HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BEHEER REGISTERGOEDEREN GEVUDO B.V., hierna "Gevudo", 2. het openbare lichaam GEMEENSCHAPPELIJKE VUILVERBRAN-DING DORDRECHT EN OMSTREKEN, hierna: "Vuilverbranding", gevestigd te Dordrecht, appellanten, procureur: mr. J. Pas, - - t e g e n - - de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NEM B.V., gevestigd te Leiden, geïntimeerde, hierna: "NEM", procureur: mr. E.D. Wierma. HET GEDING Bij exploot van 22 februari 2001 zijn Gevudo en Vuilverbranding in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in een incident gewezen vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 13 december 2000. Bij memorie van grieven hebben appellanten tegen dit vonnis vijf grieven aangevoerd. NEM heeft zich bij memorie van antwoord terzake van de grieven I en II gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft de overige grieven bestreden. Vervolgens hebben partijen hun proces-stukken gefourneerd en arrest gevraagd. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. De rechtbank heeft in r.o. 2.1 en 2.2 naar haar oordeel tussen partijen vaststaande feiten weergegeven. In de grieven I en II bestrijden appellanten dat enkele van de door de rechtbank vermelde feiten tussen partijen zouden vaststaan, waarbij zij wijzen op hetgeen de rechtbank heeft vermeld in r.o. 2.1, vierde gedachtestreepje, en r.o. 2.2. 2. Het gaat in deze zaak om het volgende. 2.1 Op 18 juli 1995 heeft Gevudo (toentertijd "de Stichting Beheer Registergoederen Gevudo") opdracht gegeven aan Lurgi Nederland B.V. (hierna: "Lurgi") tot uitbreiding/vervanging van de rookgasrei-nigingsinstallatie voor de Gevudo verbrandingsinstallatie te Dordrecht. 2.2 In deze aannemingsovereenkomst is vermeld dat aan de opdracht het "BID book I" nummer 24008 van Lurgi onlosmakelijk is verbonden. In artikel 4.21.1 van dit BID book is onder het hoofd "Law and Disputes" vermeld: "The contract and any dispute thereunder will be settled by the rules of the "Nederlands Arbitrage Instituut""en artikel 2 onder het hoofd "Organisation" is bepaald dat Gevudo bij de realisering van het project samen zal werken met NEM en Siemens Nederland B.V. die worden aangeduid als de "quiet partners", waarna in de artikelen 2.3 en 2.4 respectievelijk het navolgende is vermeld: "The purchaser has formed a projectteam which will act as Project-Manager on behalf of the purchaser. In order to have best possible communication and coordination between the purchaser and the contractor on one side and between the quiet Consortium Lurgi/NEM/Siemens on the other side, NEM is appointed Consortium-Coordinator". 2.3 Nadat tussen Lurgi en Gevudo problemen waren gerezen in verband met het uitvoeren van de onderhavige aannemingsovereenkomst zijn de zich voordoende geschillen geregeld in een "Overeenkomst tussen Gevudo, Lurgi en NEM" van 5 maart 1998. Deze overeenkomst wordt door appellanten geduid als een aanvulling op de aannemingsovereenkomst van 18 juli 1995 en door NEM als een vaststellingsovereenkomst ter regeling van de ontstane problemen. De overeenkomst van 5 maart 1998 behelst onder meer een regeling betreffende ontstane meerkosten. 2.4 In de onderhavige hoofdzaak vordert NEM, voor zover in deze zaak nog van belang, ƒ 1.500.000,= van Gevudo c.q. van Vuilverbranding. Door NEM is, door appellanten onbestreden, gesteld (zie punt 7 van de dagvaarding), dat Vuilverbranding eerst op 6 oktober 1995 en vervolgens op 23 en 26 januari 1998 schriftelijk de nakoming heeft gegarandeerd van alle in verband met het onderhavige project door Gevudo aanvaarde verplichtingen. 2.5 Gevudo en Vuilverbranding hebben bij incidentele conclusie de onbevoegdheid van de burgerlijke rechter ingeroepen op grond van de stelling dat in de aannemingsovereenkomst van 18 juli 1995 arbitrage overeengekomen is, aan welk beding NEM gehouden zou zijn. Hiernaast verzoeken appellanten, voorwaardelijk, te weten voor het geval de rechtbank zich bevoegd zou achten om kennis te nemen van het geschil tussen partijen in de hoofdzaak, Lurgi in vrijwaring op te roepen. Beide vorderingen zijn door de rechtbank in het bestreden vonnis van de hand gewezen. 3. Bij de grieven I en II, terzake waarvan NEM zich heeft gerefereerd, hebben Gevudo en Vuilverbranding geen belang, omdat de door die grieven bestreden feitelijke vaststellingen door de rechtbank geen betekenis hebben voor de in dit geding te beslissen vraag, of de rechtbank bevoegd is en of Lugi in vrijwaring moet worden geroepen. 4. Grief III richt zich tegen de beslissing van de rechtbank dat zij bevoegd is van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. In dit verband voeren appellanten aan dat indien NEM al een (rechtstreekse) vordering op Gevudo zou hebben verkregen deze vordering rechtstreeks voortvloeit uit, c.q. is terug te voeren op de aannemingsovereenkomst van 18 juli 1995, alsmede dat Gevudo de arbitrageclausule van artikel 4.21 van deze overeenkomst aan NEM kan tegenwerpen nu de oorspronkelijke schuldeiser Lurgi en de schuldenaar Gevudo arbitrage zijn overeengekomen. Het hof stelt voorop dat, gelet op het in artikel 17 van de Grondwet neergelegde grondrecht, dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent, de burgerlijke rechter zich, bij een beroep op een overeengekomen arbitrage alleen onbevoegd dient te verklaren, wanneer de procespartijen uitdrukkelijk hebben gekozen voor de weg van arbitrage en, indien de arbitrage-overeenkomst wordt betwist, die overeenkomst (in verband met artikel 1021 Rechtsvordering) in een geschrift is vastgelegd. Daarvan is in casu geen sprake. NEM is geen partij bij de overeenkomst van 18 juli 1995 en is derhalve in beginsel niet gebonden aan de in die overeenkomst opgenomen arbitrageclausule. De overeenkomst van 5 maart 1998 waarbij NEM wèl partij is, bevat geen arbitrageclausule noch een bepaling waaruit volgt dat partijen bij deze overeenkomst zijn gebonden aan (het arbitragebeding van) de overeenkomst van 18 juli 1995, zodat ook uit dien hoofde NEM niet geacht kan worden arbitrage te zijn overeengekomen. Daarbij is de aanduiding van deze overeenkomst, te weten een overeenkomst die rechtstreeks voortvloeit uit de aannemingsovereenkomst danwel een vaststel-lingsovereenkomst, niet van belang. Door appellanten zijn geen (andere) feiten en/of omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat de burgerlijke rechter in de hoofdzaak niet bevoegd zou zijn. 5. Grief IV houdt in dat de rechtbank het verzoek tot oproeping in vrijwa- waring van Lurgi ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat voor het toestaan van de oproeping in vrijwa- ring voldoende is dat Lurgi, de waarborg, krachtens haar rechts-verhouding tot Gevudo, de gewaarborgde, ook al is deze van geheel andere aard dan die waarop de vordering in de hoofdzaak is gegrond, verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen, maar dat van het bestaan van zodanige rechtsverhouding niet is gebleken. Het hof is van oordeel dat Gevudo en Vuilverbranding ook in hoger beroep onvoldoende feiten hebben gesteld, waarvan het bestaan van een dergelijke rechtsverhouding kan worden afgeleid. De door Gevudo en Vuilverbranding in dat verband genoemde stellingen van NEM onder 7 en 14 van de conclusie van repliek geven geen steun voor hun opvatting dat Lurgi verplicht zou zijn de gevolgen van een veroordeling van Gevudo en Vuilverbranding jegens NEM voor haar rekening te nemen. Dat onder de aannemingsovereenkomst Lurgi bij Gevudo in rekening gebrachte meerkosten moest verrekenen met onder andere NEM, brengt niet mee dat zij het bedrag, dat Gevudo op grond van de overeenkomst van 5 maart 1998 aan NEM moet betalen, door Lurgi aan Gevudo moet worden terugbetaald. Evenmin is gebleken dat de vordering van NEM op Gevudo door NEM onder bijzondere titel van Lurgi is verkregen en dat NEM uit dien hoofde verplicht zou zijn het aan NEM te betalen bedrag aan Gevudo terug te betalen of met een vordering van Gevudo op Lurgi te verrekenen. Hetgeen appellanten in dit verband in hun memorie van grieven stellen is onvoldoende onderbouwd om te kunnen leiden tot een oproeping in vrijwaring van Lurgi. Hierbij komt dat de toelichting op deze grief ten dele niet (voldoende) begrijpelijk is. 6. Grief V heeft geen betekenis, en behoeft daarom geen afzonderlijke behandeling. 7. De conclusie uit het vorenstaande is dat het hoger beroep niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kan leiden. Het hof zal het vonnis bekrachtigen met veroordeling van Gevudo en Vuilverbranding, als de in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten van het hoger beroep. BESLISSING Het hof: - bekrachtigt het bestreden vonnis; - veroordeelt Gevudo en Vuilverbranding hoofdelijk in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van NEM bepaald op € 4.242,85 aan vast recht en op € 3.358,= aan salaris voor de procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. De Brauw, Meijer en Looten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2002. Coll.: