Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2317

Datum uitspraak2002-02-11
Datum gepubliceerd2002-05-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200103/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK 200200103/1. Datum uitspraak: 11 februari 2002 Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [appellant] alias [alias], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 19 december 2001 in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 december 2001 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 19 december 2001, verzonden op 31 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 16 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het hoger-beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht gesteld eisen, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank. Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen. 2.2. Appellant voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft aangenomen dat reëel perspectief op zijn uitzetting ontbreekt, nu hij bij eerdere inbewaringstelling nimmer is uitgezet. 2.3. Uit de stukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg, blijkt niet dat appellant ter zake een standpunt bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Uit artikel 85 van de Vw 2000 volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de beoordeling van het bestreden besluit die de rechtbank, gelet op de daartegen voor haar aangevoerde gronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde te geven. Nu het betoog daaraan niet voldoet, is geen sprake van een grief, als in deze bepaling bedoeld. Het kan derhalve niet leiden tot het ermee beoogde resultaat. 2.4. Appellant klaagt voorts dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat hij reeds tweeëneenhalve maand in strafrechtelijke detentie heeft gezeten en de staatssecretaris gedurende die periode ten onrechte niet tot uitzettingshandelingen is overgegaan. 2.5. De staatssecretaris kan tot uitzetting overgaan, indien de vreemdeling niet of niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en nalaat Nederland eiger beweging te verlaten. Teneinde de uitzetting te effectueren kan de vreemdeling krachtens artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring worden gesteld. Paragraaf A5/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) luidt, voorzover thans van belang: “Het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk voorkomen dient te worden dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in vreemdelingrechtelijke bewaring gesteld moeten worden (...). Toch kan het voorkomen dat de vreemdeling na zijn detentie in vreemdelingrechtelijke bewaring gesteld moet worden. Dit geval kan zich voordoen bij detentie waarvan niet bij voorbaat de datum van ontslag vaststaat, zoals bij voorlopige hechtenis en kortdurende detentie”. 2.6. Gebleken is dat appellant laatstelijk op 19 oktober 2001 is veroordeeld tot 8 weken gevangenisstraf ter zake van poging tot overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Op 5 december 2001 is hij uit strafrechtelijke detentie ontslagen, waarna hij in vreemdelingenbewaring is gesteld. Vaststaat dat de staatssecretaris gedurende de strafrechtelijke detentie geen handelingen ter voorbereiding van zijn uitzetting heeft verricht. 2.7. De enkele omstandigheid dat de staatssecretaris aldus niet heeft voorkomen dat appellant na zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingenrechtelijke bewaring is gesteld, maakt de daaropvolgende bewaring - gelet op het feit, dat de geciteerde passage uit paragraaf A5/5.3.7.1 van de Vc 2000 een inspanningsverplichting van de staatssecretaris behelst en geen garantie aan vreemdelingen biedt dat zij na strafrechtelijke detentie niet in bewaring zullen worden gesteld - niet onrechtmatig, tenzij de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Van een dergelijke onevenwichtigheid is in dit geval geen sprake. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende. Niet in geschil is dat voor de inbewaringstelling gronden aanwezig waren. Voorts heeft appellant zich bediend van aliassen. Blijkens het proces-verbaal van gehoor van 5 december 2001 heeft appellant verklaard dat zijn tot dan toe gebezigde naam onjuist is en dat hij niet van Italiaanse doch van Albanese nationaliteit is. Tenslotte is appellant bij besluit van 4 december 2001 ongewenst verklaard. De conclusie is dat de grief faalt. 2.8. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Glerum Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2002 273-343. Verzonden: 11 februari 2002 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,