Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2324

Datum uitspraak2002-03-05
Datum gepubliceerd2002-05-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200850/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200200850/1. Datum uitspraak: 5 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 4 februari 2002 in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 december 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een herhaalde aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 4 februari 2002, verzonden op 6 februari 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voorzover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 van Algemene wet bestuursrecht, vier weken. Ingevolge het tweede lid bedraagt de beroepstermijn, in afwijking van het eerste lid, één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren is afgewezen. 2.2. De enige voorgedragen grief richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat, hoewel de tekst van artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 wellicht aanleiding geeft voor een andere lezing, de strekking van het artikel is dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een beschikking die in het kader van de procedure in het aanmeldcentrum is genomen één week bedraagt. Appellant betoogt dat de beroepstermijn, blijkens de tekst van artikel 69, tweede lid, uitsluitend één week bedraagt, indien de aanvraag binnen 48-procesuren is afgewezen. Bij overschrijding van die termijn is de bepaling volgens hem niet van toepassing en bedraagt de beroepstermijn, ingevolge het eerste lid, vier weken. 2.3. Deze grief faalt. Voormeld artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 sterkt er toe dat indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd binnen de aanmeldcentrum-procedure is afgewezen, de beroepstermijn wordt verkort tot één week. Dat de wetgever dit voor ogen heeft gehad, valt af te leiden uit de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 67-68, waaruit blijkt dat met de zinsnede in het tweede lid van dat artikel “binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren (…) afgewezen” is bedoeld de afwijzing in de aanmeldcentrum-procedure. Anders dan appellant betoogt is voor de beantwoording van de vraag of een aanvraag binnen 48 proces?uren is afgewezen, een inhoudelijke beoordeling van het beroep door de rechter vereist. Zo kan tussen partijen verschil van mening bestaan over de wijze waarop het aantal proces-uren is berekend. Het standpunt van appellant zou derhalve leiden tot een doorkruising van de door de rechter ingevolge de Algemene wet bestuursrecht te verrichten toetsing, waarbij eerst dient te worden beoordeeld of het beroep binnen de wettelijke termijn is ingediend, en derhalve ontvankelijk is, alvorens tot een inhoudelijke beoordeling daarvan kan worden overgegaan. In geval de rechter oordeelt dat de staatssecretaris een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen 48 proces-uren heeft afgewezen zal de rechter het besluit van de staatssecretaris vernietigen en kan de rechter hem opdragen een nieuw besluit te nemen, waarvoor alsdan een beroepstermijn van vier weken zal gelden. 2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Kallan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2002 15-385. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,