
Jurisprudentie
AE2327
Datum uitspraak2002-04-03
Datum gepubliceerd2002-07-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00604
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-07-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00604
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 01/00604
3 april 2002
CJIB 37386275
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te Utrecht
van 19 november 2001
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats]
voor wie als gemachtigde optreedt mr. X.B. Sijmons,
wonende te Amstelveen.
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Hierbij is tevens verzocht om een proceskostenveroordeling.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Het hof heeft bij brief van 29 januari 2002 aan de gemachtigde van de betrokkene verzocht om aanvullende informatie over te leggen.
De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief van 4 februari 2002 de aanvullende informatie aan het hof overgelegd.
De advocaat-generaal heeft bij brief van 6 februari 2002 een afschrift van de aanvullende informatie ontvangen. Hierbij is de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op dit afschrift.
Bij brief van 19 februari 2002 heeft de advocaat-generaal zijn reactie gegeven.
3. Beoordeling
3.1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 180,-- opgelegd ter zake van "niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht", welke gedraging zou zijn verricht op 6 oktober 2000 op de Soestdijkseweg Zuid / Groenekanseweg in Bilthoven.
3.2. Bij beroepschrift van 13 november 2000 heeft de betrokkene tegen de inleidende beschikking beroep ingesteld. De officier van justitie heeft dit beroepschrift, blijkens een daarop gesteld stempel, ontvangen op 15 november 2000.
3.3. Ingevolge art. 7:24, eerste lid, Awb beslist het beroepsorgaan binnen zestien weken na ontvangst van het beroepschrift. Voorts kan ingevolge art. 7:24, vierde lid, Awb het beroepsorgaan de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.
3.4. Bij gebreke van een mededeling als bedoeld in art. 7:24, zesde lid, Awb moet ervan worden uitgegaan dat de officier van justitie zijn beslissing niet op grond van art. 7:24, vierde lid, Awb heeft verdaagd. Derhalve is 7 maart 2001 de uiterste datum waarop de officier van justitie ingevolge art. 7:24, eerste lid, Awb had dienen te beslissen. Nu de officier van justitie blijkens het zaakoverzicht heeft beslist op 13 maart 2001, heeft dit niet plaatsgevonden binnen de termijn van art. 7:24, eerste lid, Awb.
3.5. De betrokkene stelt, zakelijk weergegeven, dat hij in zijn belangen is geschaad nu de officier van justitie niet binnen de termijn van art. 7:24, eerste lid, Awb heeft beslist. Daarom mocht hij ervan uitgaan dat de inleidende beschikking zou worden vernietigd. Een dergelijk gevolg strookt met het feit, dat het te laat indienen van een bezwaarschrift door een betrokkene ook niet zonder gevolgen blijft, immers in de weg staat aan behandeling van dat bezwaarschrift.
3.6. Anders dan de betrokkene wil verbindt de wet aan overschrijding van de termijn van art. 7:24, eerste lid, Awb niet het gevolg, dat de inleidende beschikking wordt vernietigd. Een overschrijding van deze termijn laat onverlet dat nog steeds op het beroepschrift kan worden beslist (vgl. de Memorie van Toelichting op art. 7:10 Awb, Kamerstukken II, 1988-1989, 21 221, nr. 3, blz. 152) zij het dat de betrokkene niet de beslissing van de officier van justitie behoeft af te wachten maar ingevolge art. 6:12 Awb in beroep kan gaan bij de kantonrechter.
3.7. Ingevolge art. 6:7 Awb staat overschrijding van de termijn voor indiening van een bezwaar- of beroepschrift - behoudens de in art. 6:11 Awb genoemde uitzondering - aan behandeling daarvan in de weg.
3.8. Het gaat de bevoegdheid van de rechter te buiten om louter op grond van het bepaalde in art. 6:7 Awb met voorbijgaan van het door de wetgever gekozen stelsel aan overschrijding van de termijn van art. 7:24, eerste lid, Awb een andere sanctie te verbinden dan de wetgever aangewezen acht.
3.9. Uit het voorgaande vloeit voort, dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie terecht ongegrond heeft verklaard. Derhalve zal de bestreden beslissing worden bevestigd.
3.10. Nu de beslissing van de kantonrechter zal worden bevestigd, zal het hof het verzoek om de advocaat-generaal te veroordelen in de kosten van de betrokkene, afwijzen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Vellinga, Huisman en Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Muntinga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

