Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2407

Datum uitspraak2002-05-08
Datum gepubliceerd2002-05-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102644/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200102644/1. Datum uitspraak: 8 mei 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats] en gedeputeerde staten van Zeeland, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 december 2000 heeft de gemeenteraad van Borsele, op voorstel van burgemeester en wethouders van 28 november 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Heinkenszand, gedeelte Bedrijventerrein Noordzak II". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht. Verweerders hebben bij hun besluit van 20 maart 2001, kenmerk 012489/573/12, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 22 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 4 juli 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2002. Partijen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het plan voorziet in een planologische regeling teneinde de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Noordzak I in westelijke richting mogelijk te maken. Verweerders hebben het plan bij het bestreden besluit grotendeels goedgekeurd. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast. 2.3. Appellant voert als bezwaar van formele aard aan dat de procedure met betrekking tot de mondelinge toelichting op de zienswijze bij de gemeenteraad onzorgvuldig is gebeurd. Hij was op de datum van de hoorzitting verhinderd in verband met ziekte. De gemeenteraad heeft hem niet een andere mogelijkheid gegeven zijn zienswijze toe te lichten. 2.3.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden zij die tijdig een zienswijze hebben ingebracht door de gemeenteraad in de gelegenheid gesteld een nadere mondelinge toelichting te geven. Appellant is uitgenodigd voor de hoorzitting van 16 november 2000, zodat de gemeenteraad heeft voldaan aan het wettelijke vereiste inzake de hoorplicht. Dat appellant verhinderd was op die datum bracht voor de gemeenteraad niet de verplichting mee een nieuwe hoorzitting te houden om hem in de gelegenheid te stellen alsnog zijn zienswijze mondeling toe te lichten. Hierbij betrekt de Afdeling dat niet valt in te zien dat appellant destijds geen maatregelen had kunnen nemen ter behartiging van zijn belangen gedurende zijn ziekte. 2.4. Appellant stelt in beroep dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd. Hij meent dat zijn woongenot sterk wordt aangetast door de geluids-, stof- en stankoverlast en de hinder van kunstmatige verlichting die hij zal ondervinden ten gevolge van het plan. Daarnaast meent hij dat zijn uitzicht op het landelijk gebied wordt aangetast. Een en ander leidt naar zijn mening tot een waardedaling van zijn woning. Voorts vreest hij een uitbreiding van het bedrijventerrein in zuidelijke richting. 2.5. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat in het plan een milieuzonering van het bedrijventerrein is opgenomen om ervoor te zorgen dat appellant zo min mogelijk last heeft van het bedrijventerrein. Voorts heeft de gemeenteraad een akoestisch onderzoek laten uitvoeren om de grenzen van de geluidszone vast te leggen. De gemeenteraad stelt dat de milieuaspecten voor het overige worden geregeld in het kader van de milieuwetgeving. 2.6. Verweerders stellen dat het in het plan voorziene bedrijventerrein niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en zij onderschrijven het standpunt van de gemeenteraad. Bovendien zijn zij van mening dat, gelet op het soort bedrijven dat zich op het bedrijventerrein kan vestigen, is voldaan aan de in de Brochure “Bedrijven en milieuzonering” (hierna: de Brochure) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gehanteerde grootste afstand, zodat appellant geen onaanvaardbare hinder zal ondervinden van het plan. Verweerders erkennen dat het vrije uitzicht van appellant verloren gaat, maar vinden dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. 2.7. Uit de stukken blijkt dat Noordzak een lokaal bedrijventerrein is dat in drie fasen wordt ontwikkeld. Als eerste fase is Noordzak I aan het oostelijke gedeelte langs de Drieweg tot ontwikkeling gebracht. Thans gaat het om de tweede fase, Noordzak II, aan het westelijke gedeelte langs de Boerendijk en Rijksweg A58. Door middel van de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt in het plan vastgelegd welke bedrijven mogen worden gevestigd op Noordzak II. Deze zijn geselecteerd uit de basiszoneringslijst van de Brochure. Hierbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het plan “Bedrijventerrein Noordzak”. In het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden (B)” met de subbestemming “B.I” zijn uitsluitend bedrijfsactiviteiten toegestaan die voorkomen in de milieucategorie 1, 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In het plandeel met de subbestemming “B.II” zijn tevens bedrijfsactiviteiten toegestaan die voorkomen in milieucategorie 4. Blijkens de Brochure geldt voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 en 4 een tot woningen aan te houden grootste afstand van 100 respectievelijk 300 meter. De afstand in het plan tussen het huis van appellant en de gronden met de subbestemmingen “B.I” en “B.II” is ruim 190 respectievelijk 300 meter. Er is derhalve voldaan aan de aanbevolen afstanden in de Brochure. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders er in redelijkheid vanuit mogen gaan dat de afstand tussen de woning en het bedrijventerrein zodanig is dat geen onoverkomelijke problemen ten aanzien van het milieu te verwachten zijn. De Afdeling merkt op dat de milieuaspecten verder in detail in het kader van de van toepassing zijnde milieuwetgeving aan de orde kunnen komen. 2.7.1. Ten aanzien van het aspect geluidsoverlast is bovendien voor het gehele bedrijventerrein Noordzak een akoestisch onderzoek verricht in 1992. Blijkens de plankaart ligt de woning van appellant buiten de vastgestelde geluidszone als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. Ingevolge genoemd artikel mag de geluidsbelasting buiten deze zone de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De woning van appellant ligt buiten de 50 dB(A)-contour, zodat ook vanuit dit oogpunt geen planologische bezwaren bestaan. 2.7.2. Verweerders hebben zich verder terecht op het standpunt gesteld dat er geen blijvend recht bestaat op vrij uitzicht. Gelet op de afstand van 190 meter tussen de woning van appellant en het plangebied hebben verweerders in redelijkheid geen overwegende betekenis hoeven toekennen aan de omstandigheid dat het vrije uitzicht vanuit de woning van appellant wordt aangetast. 2.7.3. Het betoog van appellant dat in de toekomst een verdere uitbreiding van het bedrijventerrein (fase 3) in de zuidelijke richting zal plaatsvinden kan in het kader van deze procedure niet aan de orde komen aangezien het plan hier niet op ziet. 2.7.4. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van appellant betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen. 2.8. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op het punt in kwestie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Klein Nulent Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2002 218-409.