Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2450

Datum uitspraak2002-05-03
Datum gepubliceerd2002-05-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 681/01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 681/01 3 mei 2002 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffingen voor het jaar 1999. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Belanghebbende werd voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 23.772,--. 1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 28 augustus 2001 de aanslag gehandhaafd 1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 24 september 2001 is ingekomen. 1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter openbare zitting van 15 februari 2002, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren de belanghebbende, alsmede de inspecteur. 1.5 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 1.6 Het hof heeft in deze zaak op 1 maart 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 8 maart 2002, aan partijen is verzonden. 1.7 Bij schrijven ingekomen op 19 maart 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke. 1.8 De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 22 maart 2002, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 11 april 2002 dat griffierecht voldaan. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1 De belanghebbende, geboren op 8 april 1939 en ongehuwd, ontving in het onderhavige jaar een bijstandsuitkering van de gemeente Groningen. 2.2 In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft de belanghebbende een bedrag van ƒ 145,-- ter zake van rente van schulden en een bedrag van ƒ 9.922,-- ter zake van buitengewone lasten (studiekosten) op zijn onzuiver inkomen in mindering gebracht. In zijn brief van 15 maart 2001 heeft de belanghebbende - in aanvulling op zijn aangifte - de inspecteur gevraagd om de kosten van een studeerkamer als beroepskosten in aanmerking te nemen. 2.3 Met betrekking tot de twee in punt 2.2 genoemde aftrekposten heeft de inspecteur bij brieven van 7 maart 2001 en 21 maart 2001 de belanghebbende enkele vragen gesteld en heeft hem verzocht - middels een portvrije retourenvelop - bewijsstukken ter inzage te verstrekken. De belanghebbende is daarbij gewezen op zijn uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: AWR) voortvloeiende verplichtingen. De belanghebbende heeft te kennen gegeven aan de door de inspecteur gedane verzoeken geen gehoor te willen geven. De belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid een afspraak met de inspecteur te maken 2.4 De inspecteur heeft aan de belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 23.772,--. Daarbij heeft hij de in punt 2.2 genoemde aftrekposten alsmede de kosten ter zake van een studeerkamer niet in aanmerking genomen. 2.5 Bij de behandeling van belanghebbendes bezwaarschrift heeft de inspecteur bij de brieven van 8 juni 2001 en 20 juli 2001 de belanghebbende wederom uitdrukkelijk verzocht de gevraagde informatie te verstrekken. Aan deze verzoeken heeft de belanghebbende eveneens geen gehoor gegeven. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het door hem vastgestelde belastbare inkomen gehandhaafd. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1 Partijen twisten over de hoogte van de onderhavige aanslag, alsmede over de wijze waarop deze tot stand is gekomen. 3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 Naar luid van artikel 47, eerste lid, van de AWR is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de AWR dienen de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. 4.2 Vaststaat dat de inspecteur ingevolge voormelde artikelen - zowel in de aanslagfase als in de bezwaarfase - de belanghebbende met betrekking tot de twee in punt 2.2 genoemde aftrekposten herhaaldelijk heeft gevraagd (middels een portvrije retourenvelop) gegevens en inlichtingen te verstrekken. De belanghebbende heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven en heeft tevens geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een afspraak met de inspecteur te maken. 4.3 Nu de belanghebbende de betreffende gegevens en inlichtingen nimmer - ook niet in de beroepsfase - heeft verstrekt, is het gerechthof van oordeel dat de belanghebbende met betrekking tot de door hem gevraagde aftrek ter zake van rente van schulden en buitengewone lasten (studiekosten) niet in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Dit leidt tot de conclusie dat de inspecteur de door de belanghebbende aangegeven aftrekposten terecht niet in aanmerking heeft genomen. Opgemerkt zij dat belanghebbendes opvattingen omtrent het verstrekken van informatie aan de inspecteur geen steun vinden in het recht. 4.4 Voor zover de belanghebbende zich beroept op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat, ingevolge de uitspraak van de inspecteur op het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998, de aftrekbaarheid van de door hem gemaakte studiekosten in ieder geval tot 1 januari 2001 zou worden gehandhaafd, is het gerechtshof van oordeel dat dit beroep niet kan slagen. In tegenstelling tot de procedure inzake het jaar 1998, heeft de belanghebbende in de onderhavige procedure immers geen enkel bewijsstuk overgelegd. 4.5 Met de inspecteur is het gerechtshof van oordeel dat de kosten van de studeerkamer niet als beroepskosten in aftrek kunnen worden toegelaten. De belanghebbende genoot in het onderhavige jaar immers uitsluitend een bijstandsuitkering, zodat niet kan worden gezegd dat de belanghebbende het gezamenlijke bedrag van zijn inkomsten uit arbeid en winst uit onderneming hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in zijn woning heeft verworven. 4.6 Gezien de omstandigheid dat het door de inspecteur - in afwijking van de aangifte - bij de aanslag vastgestelde belastbaar inkomen geheel in overeenstemming is met de door de inspecteur in zijn brief van 27 maart 2001 (inzake het voornemen tot afwijking op de aangifte) gemaakte berekening, is het gerechtshof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de onderhavige aanslag onjuist, dan wel ondeugdelijk is gemotiveerd. 4.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft. 4.8 Het beroep tegen de heffingsrente treft eveneens geen doel, nu die rente het bedrag van de aanslag volgt en voor het overige niet in geschil is. 5. De proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Gedaan op 3 mei 2002 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. M. Hiemstra en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier. Op 8 mei 2002 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.