Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2480

Datum uitspraak2002-05-07
Datum gepubliceerd2002-05-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers01/726
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorwaarde dat eerst terugkeer in zijn functie van kapitein mogelijk is indien de ZCAD een positief advies over hem heeft uitgebracht, gaat i.c te ver gelet op de thans bekende feiten en omstandigheden. Verweerder heeft eiser de disciplinaire straf van benoeming in de lagere functie van stuurman opgelegd wegens plichtsverzuim. Na zes maanden wil verweerder bezien of eiser herplaatst kan worden in de functie van kapitein, waarbij hij zich wil laten adviseren door het Zeeuws Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs (ZCAD). De rechtbank overweegt dat verweerder eisers gedrag terecht heeft gekwalificeerd als plichtsverzuim. Verweerder was derhalve bevoegd om eiser disciplinair te straffen. Ten aanzien van de voorwaarde die verweerder stelt bij de terugkeer van eiser in zijn functie van kapitein, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder stelt dat de benoeming in de lagere functie van stuurman wordt beëindigd indien het ZCAD een positief advies over eiser heeft uitgebracht. Verweerder baseert deze voorwaarde op het vermoeden dat eiser vaker tijdens werktijd onder invloed van alcohol verkeert. Verweerder stelt daartoe dat er verhalen hieromtrent de ronde doen en dat eiser een bijnaam heeft die op alcoholgebruik duidt. Erkend zij dat, gezien de functie van eiser, strikte handhaving van verweerders beleid inzake het gebruik van alcohol jegens eiser geboden is. Geruchten en vermoedens kunnen echter niet zonder meer leiden tot een situatie waarin de ambtenaar een aanzienlijk bezwarende verplichting als contact met het ZCAD wordt opgelegd, ook niet bij wijze van voorwaarde. Het is aan verweerder om via nader onderzoek eerst concrete feiten en omstandigheden vast te stellen en vervolgens te bezien welke maatregelen geïndiceerd zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder minder vergaande mogelijkheden ter beschikking staan dan het opleggen van contact met het ZCAD. Zo kan verweerder, ingevolge de CAO Provincies, bij gegronde redenen om te twijfelen aan de volledige geschiktheid van eiser voor het verrichten van zijn arbeid, eiser verplichten een arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij de arbo-dienst te ondergaan. De rechtbank volgt eisers gemachtigde niet in zijn stelling dat een voorwaarde alleen kan worden verbonden aan een straf die niet ten uitvoer wordt gelegd. In het algemeen geldt dat iemand die tot het meerdere bevoegd is, ook bevoegd is tot het mindere. Nu verweerder iemand voor onbepaalde tijd in een andere functie kan benoemen, kan verweerder dit ook voor een periode van zes maanden onder het stellen van een voorwaarde. Beroep gegrond. College van Gedeputeerde Staten van Zeeland, verweerder. mr. G.J.A. van Unnik CAO Provincies G.4.1.d Scheepvaartverkeerswet 27.2.a Wegenverkeerswet 1994 8.2.a


Uitspraak

RECHTBANK TE MIDDELBURG ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT Reg.nr.: 01/726 Uitspraak inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. B.H. Vader, advocaat te Oost-Souburg, tegen het College van Gedeputeerde Staten van Zeeland, verweerder. 1. Procesverloop. Bij besluit van 19 juni 2001 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van benoeming in de lagere functie van stuurman, met behoud van bezoldiging, opgelegd wegens plichtsverzuim. Verweerder heeft daarbij bepaald dat hij zes maanden nadat eiser zijn werkzaamheden in die functie heeft hervat, wil bezien of eiser kan worden teruggeplaatst in de functie van kapitein. Verweerder wil zich daarbij laten adviseren door het Zeeuws Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs (verder: ZCAD). Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 november 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft ambtshalve het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat eiser, zes maanden nadat hij zijn werkzaamheden heeft hervat, wordt teruggeplaatst in de functie van kapitein. Verweerder stelt daarbij de voorwaarde dat eiser goed functioneert en dat het ZCAD een positief advies over eiser heeft uitgebracht. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is op 8 april 2002 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Koper, drs. H.E.C.M. Thomaes en A.A. Groenenberg. 2. Overwegingen. Artikel G.3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (hierna: CAO Provincies) bepaalt dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichting niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, om die reden disciplinair kan worden gestraft. Op grond van artikel G.4, eerste lid, onder d, van de CAO Provincies kan de ambtenaar bij wijze van disciplinaire straf in een andere functie worden benoemd. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij het opleggen van de straf kan worden bepaald dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden. Op grond van artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 is het een ieder verboden een voertuig te besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Op grond van artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartverkeerswet is het degene die op een scheepvaartweg een varend schip voert of stuurt, verboden dit te doen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 350 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Eiser bekleedde de functie van kapitein bij de Provinciale Stoombootdiensten (PSD). Op 10 maart 2001 is eiser om ongeveer 5.15 uur door de politie aangehouden. Eiser was op dat moment onder weg naar zijn werk in [plaats]. Uit het door de politie verrichtte onderzoek bleek dat eisers adem 490 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bevatte. Daarom is eiser een rijverbod voor de duur van vijf uren opgelegd. Door dit alles heeft eiser zijn werkzaamheden die dag niet kunnen verrichten. Bij brief van 12 maart 2001 heeft verweerder eiser de toegang tot het werk, dan wel het verblijf aldaar ontzegd. Bij brief van 3 april 2001 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij voornemens is om eiser, wegens plichtsverzuim, te benoemen in de functie van stuurman. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn visie op dit voornemen kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid heeft eiser bij brieven van 11 april 2001 en 18 mei 2001 gebruik gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 19 juni 2001 genomen. Bij dit besluit heeft verweerder de toegangontzegging van 12 maart 2001 opgeheven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim in die zin dat hij zich niet als een goed werknemer heeft gedragen. Het feit dat dit gedrag zich buiten diensttijd heeft voorgedaan, maakt dit volgens verweerder niet anders. Verweerder stelt dat eiser voornemens was zijn dienst aan te vangen, hetgeen hem door de politie onmogelijk is gemaakt. Verweerder is van mening dat de opgelegde straf evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim. Verweerder stelt dat eiser als kapitein een voorbeeldfunctie vervult en de verantwoordelijkheid heeft voor de veiligheid van onder meer het personeel en de opvarenden van het schip. Het is volgens verweerder dan ook volstrekt onverantwoord dat een kapitein die onder invloed van alcohol verkeert het commando over een schip zou voeren. Verweerder is van mening dat hij terecht een positief advies van het ZCAD verlangt alvorens eiser in zijn functie van kapitein kan terugkeren. Eiser heeft aangevoerd dat het in privé-tijd besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol niet kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Eiser stelt dat hij de avond tevoren enkele biertjes en twee borrels heeft gedronken en zich er niet van bewust was dat hij te veel had gedronken. Hij stelt niet voornemens te zijn geweest om zijn dienst aan te vangen onder invloed van alcohol. Volgens eiser kan hem slechts verweten worden dat hij ongeoorloofd niet op zijn werk is verschenen. De opgelegde straf is, gelet op dit verwijt, volgens eiser disproportioneel. Eiser is niet eerder disciplinair gestraft en is nimmer met de strafrechter in aanraking geweest. Ter zake van het onderhavige rijden onder invloed stelt eiser dat hem een transactie is aangeboden. Eiser stelt tenslotte dat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd is nu enerzijds gesteld wordt dat de vermoedens van verweerder omtrent een alcoholprobleem geen rol mogen spelen bij de besluitvorming en anderzijds wordt vastgehouden aan de inschakeling van het ZCAD. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser is op 10 maart 2001 door de politie aangehouden. Eiser was op dat moment onder weg naar zijn werk. Ten gevolge van de aanhouding heeft eiser die dag zijn werkzaamheden niet verricht. De rechtbank overweegt dat ook gedragingen buiten diensttijd in zodanig verband met de dienstuitoefening kunnen staan c.q. zodanige repercussies op de dienstuitoefening kunnen hebben dat deze zijn aan te merken als doen of nalaten hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen en kunnen derhalve worden aangemerkt als plichtsverzuim. Het alcoholgehalte van eisers adem was de ochtend van 10 maart 2001 zodanig dat hij, indien hij niet door de politie was aangehouden en daadwerkelijk zijn dienst als kapitein op de veerdienst Kruiningen-Perkpolder had aangevangen, zou hebben gehandeld in strijd met artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet. Dit betekent dat er een verband is tussen eisers gedrag en zijn dienstuitoefening. De rechtbank overweegt hierbij dat het eiser vrij staat buiten werktijd alcoholhoudende drank te gebruiken. Zodra eiser echter in zodanige omvang alcoholhoudende drank tot zich neemt dat de gevolgen daarvan zich niet tot de privé-sfeer beperken maar zich ook uitstrekken tot de werksfeer, zoals dat op 10 maart 2001 is gebeurd, raakt die vrijheid de belangen van eisers werkgever, verweerder. Gezien de publiciteit die verweerder aan het onderwerp alcoholgebruik onder diensttijd heeft gegeven, moest het eiser bekend zijn dat verweerder aan zijn in het geding zijnde gedrag zwaar zou tillen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser zich niet als een goed ambtenaar heeft gedragen en dat verweerder het gedrag van eiser terecht heeft aangemerkt als plichtsverzuim. Verweerder was dan ook bevoegd op deze grond eiser disciplinair te straffen. De stelling van eiser dat hij zich er niet van bewust was dat hij te veel had gedronken, doet hieraan niet af. Met betrekking tot de vraag of de straf van benoeming in een andere functie al dan niet onevenredig is aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim, is de rechtbank van oordeel dat de aard van het plichtsverzuim een relatief zware straf rechtvaardigt. Daarbij acht de rechtbank met name zwaarwegend dat eiser blijk heeft gegeven van onvoldoende besef van de verantwoordelijkheid die hij als kapitein van een veerboot draagt voor de veiligheid van zijn personeel en de overige opvarenden. Ten aanzien van de voorwaarde die verweerder stelt bij de terugkeer van eiser in zijn functie van kapitein, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder stelt dat de benoeming in de lagere functie van stuurman wordt beëindigd indien het ZCAD een positief advies over eiser heeft uitgebracht. Verweerder baseert deze voorwaarde op het vermoeden dat eiser vaker tijdens werktijd onder invloed van alcohol verkeert. Verweerder stelt daartoe dat er verhalen hieromtrent de ronde doen en dat eiser een bijnaam heeft die op alcoholgebruik duidt. Erkend zij dat, gezien de functie van eiser, strikte handhaving van verweerders beleid inzake het gebruik van alcohol jegens eiser geboden is. Geruchten en vermoedens kunnen echter niet zonder meer leiden tot een situatie waarin de ambtenaar een aanzienlijk bezwarende verplichting als contact met het ZCAD wordt opgelegd, ook niet bij wijze van voorwaarde. Het is aan verweerder om via nader onderzoek eerst concrete feiten en omstandigheden vast te stellen en vervolgens te bezien welke maatregelen geïndiceerd zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder minder vergaande mogelijkheden ter beschikking staan dan het opleggen van contact met het ZCAD. Zo kan verweerder, ingevolge de CAO Provincies, bij gegronde redenen om te twijfelen aan de volledige geschiktheid van eiser voor het verrichten van zijn arbeid, eiser verplichten een arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij de arbo-dienst te ondergaan. De rechtbank volgt eisers gemachtigde niet in zijn stelling dat een voorwaarde alleen kan worden verbonden aan een straf die niet ten uitvoer wordt gelegd. In het algemeen geldt dat iemand die tot het meerdere bevoegd is, ook bevoegd is tot het mindere. Nu verweerder iemand voor onbepaalde tijd in een ander functie kan benoemen, kan verweerder dit ook voor een periode van zes maanden onder het stellen van een voorwaarde. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen. Het vorenstaande leidt tot de navolgende uitspraak. 3. Uitspraak. De Rechtbank Middelburg, verklaart het beroep gegrond; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde; bepaalt dat de provincie Zeeland aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,36 (honderdnegen euro en zesendertig eurocent) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op € 644,-- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de provincie Zeeland aan eiser. Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2002 door mr. G.J.A. van Unnik, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier. Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.