
Jurisprudentie
AE2510
Datum uitspraak2002-04-24
Datum gepubliceerd2002-05-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers84054 / KG ZA 02-106
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-05-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers84054 / KG ZA 02-106
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 84054 / KG ZA 02-106
Datum uitspraak: 24 april 2002
Vonnis
in kort geding
in de zaak van
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA),
gevestigd te A,
eiseres,
procureur mr. J.M. Bosnak,
advocaat mr. S. Sierksma te Den Haag,
tegen
X,
wonende te Z,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna ook genoemd het COA en Xi.
Het verloop van de procedure
Het COA heeft Xi ter zitting in kort geding doen dagvaarden en gevorderd als weergegeven in de dagvaarding.
Xi heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen.
De advocaat van COA en Xi in persoon hebben de zaak bepleit, eerstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie.
Daarbij zijn producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd.
De vaststaande feiten
a. Xi heeft de Iraakse nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet. Xi heeft op 11 september 1997 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 22 september 1998 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aanvraag niet ingewilligd. Tevens is Xi met ingang van 12 september 1997 in het bezit gesteld van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) voor één jaar, onder gelijktijdige verlenging tot 12 september 1999.
b. Xi heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van de staatssecretaris van 31 mei 2000 ongegrond is verklaard. Tegen dit besluit heeft Xi beroep ingesteld. Eerder had Xi de president van de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar en beroep zou zijn beslist. Bij uitspraak van 13 december 2000 heeft de rechtbank 's-Gravenhage het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraken staat geen hoger beroep open.
c. Xi woont met zijn echtgenote en twee kinderen in een Centrale Opvang Woning (COW-woning) aan de Q straat.
d. In het kader van de - voorbereiding op - de (mogelijke) terugkeer naar het land van herkomst vonden 11 december 2001 en 14 januari 2002 gesprekken met medewerkers van het COA en de Vreemdelingendienst plaats. Xi is daarbij gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheden en de mogelijkheden van gefaciliteerde terugkeer via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Tijdens het gesprek op 11 december 2001 is aan X (ook) meegedeeld dat de finale vertrektermijn van 28 dagen is gaan lopen en is hem uitgelegd dat de opvangvoorzieningen na afloop van deze termijn - en in dit geval op 8 januari 2002 - van rechtswege eindigen.
e. Xi heeft zijn COW-woning aan de Q straat niet per deze datum verlaten. Ook aan het verzoek van de raadsman van het COA van 14 februari 2002 om de woning te verlaten, heeft Xi geen gehoor gegeven.
Het geschil
1. Het COA vordert, kort weergegeven, Xi te veroordelen de COW-woning aan de Q straat 11 te ontruimen en ontruimd te houden, met al het zijne, stellende dat Xi daar zonder recht of titel verblijft, aangezien Xi rechtmatig verwijderbaar is geworden. Xi kan geen aanspraak meer maken op voorzieningen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva), omdat die op de voet van artikel 8 lid 1 sub c Rva van rechtswege zijn geëindigd en de finale vertrektermijn inmiddels verstreken is. Het COA stelt een spoedeisend belang te hebben bij de ontruiming, aangezien de plaats die Xi thans bezet houdt ter beschikking gesteld zou moeten worden aan een andere asielzoeker die daarop ingevolge de Rva wel aanspraak kan maken.
2. Xi voert gemotiveerd verweer, welk verweer hierna, voor zover nodig, wordt besproken.
De beoordeling van het geschil
3. Xi stelt niet terug te kunnen naar Irak, omdat dat feitelijk onmogelijk is, maar eveneens omdat de veiligheidssituatie in Noord-Irak daaraan in de weg zou staan. Bovendien stelt Xi dat zijn echtgenote ernstig ziek is en verzorging voor haar en de kinderen nodig heeft van hem. Voorts betwist Xi het spoedeisend belang van het COA nu hij met zijn gezin in een COW-woning woont en deze woning door zijn vertrek feitelijk niet vrij komt. Op de asielaanvraag van zijn echtgenote is nog niet definitief beslist.
4. Wat betreft het spoedeisend belang heeft het COA aangevoerd dat het mogelijk is dat, wanneer Xi de woning heeft verlaten, voor de echtgenote en kinderen andere opvangruimte gezocht gaat worden, zodat de COW-woning vrij komt voor een vier personen tellend gezin of dat er iemand in de woning bij geplaatst wordt.
5. Voorshands geoordeeld heeft het COA onvoldoende haar spoedeisend belang bij de ontruiming aannemelijk gemaakt.
Dat er een andere asielzoeker in de woning bij geplaatst zal worden, is op voorhand niet aannemelijk, nu onweersproken is dat de woning slechts twee (kleine) slaapkamers heeft en deze al gebruikt worden door de echtgenote en de kinderen. Wellicht dat de echtgenote en kinderen naar andere huisvesting overgeplaatst worden na het vertrek van Xi, zoals het COA stelt, maar eerst in dat stadium kan het COA geacht worden een spoedeisend belang te hebben bij de ontruiming van de woning door Xi.
6. Derhalve zal geoordeeld worden dat het COA geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Nu de vordering reeds daarom zal worden afgewezen, behoeft de vraag of Xi zonder recht of titel in de woning verblijft niet te worden beantwoord.
7. Als de in het ongelijk gestelde partij zal het COA in de kosten van deze procedure worden verwezen.
De beslissing
De voorzieningenrechter
1. Wijst de gevorderde voorziening af,
2. Veroordeelt het COA in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Xi bepaald op € 193,00 wegens griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Catsburg en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2002 in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.A. van Gemert.

