Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2533

Datum uitspraak2002-04-10
Datum gepubliceerd2002-05-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200887/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200200887/1. Datum uitspraak: 10 april 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. [vreemdeling], 2. de Staatssecretaris van Justitie, appellanten, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2002 in het geding tussen: appellant sub 1 en appellant sub 2. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 januari 2002 heeft appellant sub 2 (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant sub 1 (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 7 februari 2002, verzonden op 8 februari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, en bepaald dat het beroepschrift wordt doorgezonden aan de staatssecretaris om, voorzover van belang, als bezwaarschrift te worden behandeld. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben onderscheidenlijk de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 februari 2002, en de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 21 februari 2002 heeft de vreemdeling een reactie ingediend op het beroepschrift van de staatssecretaris. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2002, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A. Collet, advocaat te Waalwijk, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Venekamp, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Grieven 2 en 3 van de staatssecretaris zijn ter zitting ingetrokken. 2.2. In zijn als eerste voorgedragen grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bestreden besluit geen weigering van de staatssecretaris bevat ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling te verlenen. De voorzieningenrechter heeft zich derhalve ten onrechte onbevoegd verklaard tot kennisneming van het beroep in zoverre dit zich richt tegen een zodanige weigering en evenzeer ten onrechte bepaald dat het beroepschrift in zoverre aan de staatssecretaris zal worden gestuurd om als bezwaarschrift te worden behandeld. 2.2.1. Deze grief slaagt. Uit het besluit van 19 januari 2002 kan niet worden afgeleid dat dit mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Noch de inhoud van de beschikking noch het dictum ervan behelst enige aanwijzing daarvoor. De beschikking betreft uitsluitend de aanvraag om een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Met de in de eerste grief van de staatssecretaris aangevochten beslissingen is de voorzieningenrechter buiten de grenzen van het geschil getreden en heeft hij artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), geschonden. 2.3. Gelet hierop, is het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover daarin is bepaald dat het beroepschrift wegens onbevoegdheid van de voorzieningenrechter aan de staatssecretaris zal worden gezonden om als bezwaarschrift te worden behandeld. 2.4. De met deze doorzending verband houdende eerste en derde grief van de vreemdeling behoeven geen bespreking. 2.5. In zijn tweede en vierde grief klaagt de vreemdeling dat de voorzieningenrechter ten onrechte de rechtsgevolgen van het bij zijn uitspraak vernietigde besluit in stand heeft gelaten. In de tweede grief is betoogd dat aanwending van de bevoegdheid daartoe zich niet verdraagt met het oordeel dat de aanvraag niet binnen 48 proces-uren is afgedaan. In de vierde grief is betoogd dat aanwending van die bevoegdheid niet in de rede ligt, gelet op de resterende onzekerheid omtrent de gestelde minderjarigheid van de vreemdeling. 2.5.1. Ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven. Van de Awb kan slechts worden afgeweken bij uitdrukkelijk daartoe strekkende wetsbepaling. Aanvaarding van impliciete afwijking strookt niet met doel en strekking van deze wet. In de Vw 2000 is niet bepaald dat de rechtbank de rechtsgevolgen van een na het volgen van de aanmeldcentrum-procedure genomen en door haar vernietigd besluit niet in stand kan laten. Derhalve komt de rechtbank die bevoegdheid ook in dat geval toe. Wel geldt dat daarvan in beginsel slechts gebruik mag worden gemaakt, indien na vernietiging van een besluit, rechtens slechts één besluit mogelijk is en wel dat, waartoe het vernietigde besluit strekt. De tweede grief van de vreemdeling faalt. 2.5.2. In het besluit van 19 januari 2002 stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat geen geloof kan worden gehecht aan de gestelde minderjarigheid van de vreemdeling. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de vreemdeling in een eerdere asielprocedure over een op 21 mei 1997 door zijn ouders, mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen, ingediende aanvraag, weliswaar is behandeld als zijnde geboren op [...] december 1984, maar dat uit verklaringen van de vreemdeling nadien valt af te leiden dat hij is geboren op [...] september 1983 en ten tijde van de primaire beslissing derhalve reeds meerderjarig was. In beroep heeft de vreemdeling die conclusie van de staatssecretaris gemotiveerd bestreden. Vast staat voorts dat de vreemdeling ook in het verzoek om overname van de Duitse autoriteiten als bedoeld in de Overeenkomst van Dublin, dat op 3 december 2001 door de Nederlandse autoriteiten is gehonoreerd, bekend is als geboren op [...] december 1984. Onder deze omstandigheden kan niet zonder nader onderzoek worden aangenomen dat de vreemdeling ten tijde van het nemen van het besluit van 19 januari 2002 meerderjarig was. Gelet op de betekenis die blijkens het besluit door de staatssecretaris is toegekend aan de ongeloofwaardigheid van de minderjarigheid van de vreemdeling, kan om die reden niet worden geoordeeld dat rechtens geen ander besluit mogelijk is dan dat waartoe het vernietigde besluit strekt. De voorzieningenrechter heeft derhalve ten onrechte met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De vierde grief van de vreemdeling slaagt. 2.6. Het hoger beroep van de vreemdeling is eveneens gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 19 januari 2002 in stand blijven. De staatssecretaris zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de voorzieningenrechter en in deze uitspraak is overwogen. 2.7. De staatssecretaris dient voorts op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep van appellant sub 1 gegrond; II. verklaart het hoger beroep van appellant sub 2 gegrond; III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem van 7 februari 2002, AWB 02/5188, voorzover is bepaald dat het beroepschrift wordt doorgezonden aan de staatssecretaris om, voorzover van belang, als bezwaarschrift te worden behandeld en, voorzover is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven; IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; V. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de door appellant sub 1 in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de Secretaris van de Raad van State te worden betaald (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer). Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Zegveld Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2002 43-344. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,