Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2583

Datum uitspraak2002-05-15
Datum gepubliceerd2002-05-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105999/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200105999/1. Datum uitspraak: 15 mei 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: appellanten, en de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juni 2001 heeft verweerder het verzoek tot toepassing van bestuursdwang inzake militair medegebruik van luchtvaartterrein Seppe afgewezen. Bij besluit van 13 augustus 2001, verzonden op 13 augustus 2001, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 27 juni 2001 ongewijzigd gehandhaafd. Dit besluit is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellanten bij ongedateerde brief, bij de rechtbank te Breda ingekomen op 24 september 2001, beroep ingesteld. Deze brief is na doorzending door voornoemde rechtbank op 27 november 2001 bij de Raad van State ingekomen. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 14 februari 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.T.E. Beckand en ir. J.Th. M. Knapen, zijn verschenen. Voorts zijn daar namens de naamloze vennootschap “N.V. Vliegveld Seppe” M.P. Kerstens en J.W. Ossebaard en namens de besloten vennootschap “Test en Training Centre De Gouden Standaard B.V.” H.N. Brouwer, verschenen 2. Overwegingen 2.1. De Afdeling stelt voorop dat zij in beginsel slechts bevoegd is in eerste en enige aanleg van een beroep kennis te nemen indien daarvoor een uitdrukkelijke wettelijke basis bestaat. In uitzonderingsgevallen kan er niettemin anderszins aanleiding zijn de Afdeling in eerste en enige aanleg de bevoegde rechter te achten, in het bijzonder indien daarvoor duidelijke aanknopingspunten zijn te vinden in de wetsgeschiedenis danwel indien de rechtseenheid dat vordert. In dat geval kan aanleiding zijn van de in de Algemene wet bestuursrecht neergelegde hoofdregel dat in eerste instantie beroep bij de rechtbank dient te worden ingesteld, af te wijken. 2.2. Vast staat dat het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 72 van de Luchtvaartwet. De Luchtvaartwet noch enige andere wet kent een uitdrukkelijke wetsbepaling waarin is opgenomen dat de Afdeling bevoegd is in eerste en enige aanleg te oordelen over een dergelijk besluit. In de wetsgeschiedenis noch anderszins zijn voorts aanknopingspunten te vinden dat de wetgever de bedoeling heeft gehad voor bestuursdwangbesluiten als bedoeld in artikel 72 van de Luchtvaartwet de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd te achten. Tevens vordert de rechtseenheid een dergelijke bevoegdheidsverdeling in dit geval niet; de Afdeling overweegt hierbij, dat het besluit inzake bestuursdwang duidelijk is te onderscheiden van een aanwijzingsbesluit, waarvoor in artikel 30 van de Luchtvaartwet specifiek beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling is mogelijk gemaakt. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van de hoofdregel af te wijken dat in eerste instantie beroep bij de rechtbank dient te worden ingesteld. De Afdeling is niet bevoegd in eerste en enige aanleg van het beroep kennis te nemen en verklaart zich dan ook onbevoegd. Het beroepschrift zal worden teruggezonden naar de rechtbank te Breda ter verdere afdoening. 2.3. De Afdeling zal de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in deze zaak reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank, die daarbij ook over de proceskosten in deze zaak zal dienen te oordelen. De Afdeling ziet voorts aanleiding te bepalen dat het door appellanten betaalde griffierecht door de Secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen; II. stelt de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 18,80 en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten; III. bepaalt dat het door appellanten voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,00) door de Secretaris van de Raad van State aan hen wordt terugbetaald. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Van Gastel Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2002 261.