Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2616

Datum uitspraak2001-10-04
Datum gepubliceerd2002-05-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 01/1448 VV, SBR 01/1449 en SBR 01/1450 VV
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT sector bestuursrecht nrs. SBR 01/1448 VV, SBR 01/1449 VV en SBR 01/1450 VV Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen: [drie verzoekers] en Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder. ______________________________________ 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij besluit van 13 juni 2001 heeft verweerder een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een ondergrondse parkeergarage aan de Damstraat (e.o.) te Haarlem. 1.2 Tegen dat besluit hebben verzoekers op 24 juli 2001 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. 1.3 Op 25 juli 2001 zijn de verzoeken om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij de president van de rechtbank. 1.4 De verzoeken zijn op 27 september 2001 ter zitting behandeld, waarbij verzoeker 1 in persoon is verschenen, verzoeker 2 is vertegenwoordigd [gemachtigde] en verzoeker 3 is vertegenwoordigd door [2 gemachtigden] Namens verweerder is verschenen [door een] ambtenaar bij de gemeente Haarlem. Tevens is verschenen: namens ING Vastgoedontwikkeling BV, mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar en beroep instellen. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Gelet op de plaats van de woning van verzoekers 1 en 2 - vlakbij de gronden waarop de bouw- en sloopplannen betrekking hebben - wordt aangenomen dat zij als belanghebbende als hiervoor bedoeld zijn aan te merken. Verder wordt ervan uitgegaan dat verzoekster 3 eveneens als direct belanghebbende moet worden aangemerkt op grond van haar (statutaire) doelstelling, waarbij de feitelijke activiteiten van deze stichting voldoende aanleiding geven om aan te nemen dat deze brede doelstelling ook daadwerkelijk wordt nagestreefd door verzoekster 3. 2.4 De betreffende bouwvergunning is verleend aan ING Vastgoedontwikkeling BV ingevolge artikel 50, vierde lid, juncto artikel 46 van de Woningwet. De geplande parkeergarage maakt onderdeel uit van beoogde wijzigingen in de binnenstad van Haarlem. In de toelichting bij het (ontwerp-)bestemmingsplan "de Appelaar 2000" dat daarop ziet, is onder meer aangegeven dat een ondergrondse parkeergarage met een capaciteit van minimaal 300 plaatsen mogelijk wordt gemaakt ten behoeve van de parkeerbehoefte van de functies in het plangebied en de omliggende binnenstadsfuncties. Doordat het grootste gedeelte van deze garage openbare parkeerplaatsen zal bevatten is het de bedoeling om verder uitvoering te geven aan het autoluw maken van de Haarlemse binnenstad. In dat kader zullen openbare parkeerplaatsen die thans zijn gelegen op terreinen waarop bebouwing gewenst is, verdwijnen. De toegang tot de parkeergarage is voorzien door een tunnel in- en uitgang in de Damstraat vanaf het Spaarne. Het bouwplan is (volgens verweerder) in overeenstemming met de bepalingen van het nieuwe bestemmingsplan "de Appelaar 2000" waarover thans nog een procedure aanhangig is bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De schoonheidscommissie van de gemeente Haarlem heeft op 24 oktober 2000 aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het voorliggende bouwplan. Op 20 maart 2001 heeft Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland, na de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te hebben gehoord, een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 51, derde lid, van de Woningwet afgegeven met betrekking tot het bouwplan. Bij de vergunningverlening van 13 juni 2001 heeft verweerder overwogen dat het bouwplan grotendeels is geprojecteerd op gronden waarvoor nog geen bestemmingsplan geldt en dat daarvoor de stedenbouwkundige bepalingen van de Haarlemse Bouwverordening (HBV) van toepassing zijn. Om de vergunning te verlenen heeft verweerder verschillende vrijstellingen van de bepalingen van de HBV verleend. Voorts zijn opgenomen voorwaarden met betrekking tot de uitvoering van de bouw en eisen waaraan het bouwwerk moet voldoen, met name aangaande de brandveiligheid. 2.5 Door verzoekers is het volgende aangevoerd: -In het onderhavige geval is ten onrechte de door verweerder gekozen procedure van de Woningwet gevolgd. Mede gelet op de jurisprudentie en het vergevorderde stadium waarin de procedure rond het bestemmingsplan de Appelaar 2000 zich bevindt, achten verzoekers dit geen passend instrument voor de betreffende situatie. -Het bouwplan is op enkele punten in strijd met stadsvernieuwingsplan "Bakenes" -De in- en uitrit van de parkeergarage zijn gevaarlijk voor het verkeer en zijn ook anderszins niet goed geplaatst. Hierbij wordt verwezen naar een bijgevoegd rapport van een verkeersdeskundige van de ANWB. Volgens verzoeker 1 betekent de toekomstige verkeerssituatie tevens dat hij beperkt wordt in zijn parkeermogelijkheden. -Er is sprake van vervuiling door de geplande ventilatieopeningen; de ventilatieopening aan de Berkenrodesteeg ligt ongeveer 5 meter van de woning van verzoeker 1; -De parkeergarage brengt nissen met zich mee die uitnodigen tot 'wildplassen'; -Het vuilafvoerwatersysteem voldoet niet; er kan schade ontstaan aan de fundering van omliggende panden door verandering van de waterstand. -Door het bouwplan ontstaat "een gapend gat" aan het begin van de Damstraat; de entree zou beter gemaakt kunnen worden als een ingang in de wand. -Het uitzicht van verzoekers 1 en 2 verslechtert door het bouwplan; -Bij het verlaten van de parkeergarage zal sprake zijn van een hinderlijk schijnen van koplampen van auto's. -Het bouwplan voldoet niet aan de zogenoemde "NEN"-normen. 2.6 Door verweerder is ter zitting onder meer gesteld dat de entree van de parkeergarage grotendeels in het stadsvernieuwingsplan "Bakenes" in de bestemming "verkeersdoeleinden" ligt. De entree is volgens verweerder geen gebouw maar een bouwwerk. In de verkeersbestemming zijn bouwwerken toegestaan met een maximale hoogte van 5 meter en de entree blijft bestemd voor verkeer, zodat voldaan blijft worden aan de gebruiksbepaling van de bestemming "verkeersdoeleinden" in het stadsvernieuwingsplan. De parkeergarage zelf ligt, aldus verweerder, vrijwel geheel buiten het plangebied "Bakenes". Slechts een randje ligt onder de bestemming "verkeersdoeleinden". Wat dat betreft heeft verweerder verwezen naar artikel 2, eerste lid, onder g van de voorschriften van het stadsvernieuwingsplan waarin is bepaald dat bestemmings- en bebouwingsgrenzen op de kaart worden gemeten met een nauwkeurigheid van 1 meter voor zover niet op de kaart in maten vastgelegd. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat op de tekening met (onder meer) de ingang van de parkeergarage een mogelijke inrichting van het openbaar gebied is weergegeven en dat de definitieve inrichting nog moet plaatsvinden. Het definitieve ontwerp, waarin de suggesties zoals aangegeven van de kant van verzoekers kunnen worden meegenomen, zal voor de vaststelling ervan nog onderwerp van inspraak zijn. Ten aanzien van de bezwaren van verzoeker 1 tegen de ventilatieopening van de parkeergarage nabij diens woning heeft de gemachtigde van verweerder nog opgemerkt dat deze opening zorgt voor toevoer van lucht en geen afvoer is. Verder voldoet het bouwplan volgens verweerder aan de "NEN"-normen, onder meer gelet op de omstandigheid dat bij de entree van de parkeergarage is voorzien in een vlakke opstelling voor de weg. 2.7 Namens ING Vastgoedontwikkeling is ter zitting onder meer gewezen op de contractuele verplichtingen van vergunninghouder waardoor deze gehouden is tot tijdige oplevering, zodat vertraging tot schade zou leiden. Vergunninghouder is van mening dat het belang bij voortzetting van de bouw - gelet op de functie van de geplande parkeergarage - moet prevaleren boven dat van verzoekers. Gesteld wordt verder dat met het bouwplan een alleszins aanvaardbare oplossing is gekozen, waarbij wordt gewezen op de verschillende positieve adviezen die ter zake zijn uitgebracht. 2.8 Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12 eerste lid, van de Woningwet (eisen van welstand) of in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen Burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. In artikel 50, eerste lid, van de Woningwet is bepaald dat in afwijking van artikel 46, eerste lid, burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aanhouden indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd. In het vierde artikellid van artikel 50 van de Woningwet is bepaald dat in afwijking van het eerste lid burgemeester en wethouders de bouwvergunning kunnen verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. Burgemeester en wethouders beslissen dan omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46. 2.9 Het bouwplan is voor een (klein) gedeelte geprojecteerd op het gebied waarop het stadvernieuwingsplan "Bakenes" van toepassing is. Op het gedeelte waar de entree van de garage is voorzien is de bestemming "verkeersdoeleinden" van toepassing. Ingevolge artikel 15 van het stadsvernieuwingsplan zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor stads- en wijkstruktuurwegen, buurt- en woonstraten, verblijfsgebieden, voet- en fietsbruggen, parkeervoorzieningen, met daarbij behorende gronden, andere bouwwerken en andere werken. In het tweede artikellid van artikel 15 is aangegeven dat voor de betreffende gronden de volgende bepalingen gelden: a. op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht, met uitzondering van de op de kaart van een bebouwingsvlak voorziene parkeervoorziening (onder voorwaarden), b. de hoogte van de andere bouwwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen. Ter hoogte van de Nauwe Appelaarsteeg steekt het bouwplan - mede gezien de bouwtekeningen - voor een smalle strook van ongeveer 1 meter in het gebied waarvoor het stadsvernieuwingsplan geldt. In artikel 2 van de voorschriften bij het stadsvernieuwingsplan is onder meer bepaald dat bij de toepassing van deze voorschriften wat betreft bestemmings- en bebouwingsgrenzen als volgt wordt gemeten: meting op de kaart met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter, voor zover niet op de kaart in maten vastgelegd. Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, van de voorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling van het plan verlenen voor het overschrijden van de in het plan aangegeven bebouwings- en bestemmingsgrenzen, voor zover dit ten gevolge van onnauwkeurigheden op de kaart (meetverschillen) dan wel voor geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een betere situering van bouwwerken noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, tot een maximum van 2 meter. Voor het overige gedeelte van het bouwplan is thans geen bestemmingsplan van toepassing; wel is in procedure gebracht het nieuwe bestemmingsplan "de Appelaar 2000", waarin het plaatsen van de betreffende parkeergarage is voorzien. 2.10 Geoordeeld wordt dat niet is gebleken dat het voorliggende bouwplan in strijd is met de bepalingen van het stadsvernieuwingsplan "Bakenes". Met verweerder wordt geoordeeld dat het betreffende gedeelte van het bouwplan nabij het Spaarne waar de entree van de parkeergarage is voorzien, niet in strijd is met artikel 15 van de voorschriften, nu voldaan wordt aan de maximale hoogte van 5 meter ten aanzien van andere bouwwerken. Voor zover het genoemde gedeelte bij de Nauwe Appelaarsteeg een gebrek zou opleveren, kan dit bij de beslissing op bezwaar worden hersteld door conform artikel 18 van de voorschriften vrijstelling te verlenen. Voorts is niet gebleken dat het bouwplan niet zou passen binnen het nieuwe bestemmingsplan "de Appelaar 2000". 2.11 Voorts is in het kader van deze voorlopige voorzieningsprocedure niet gebleken van een aanleiding om de door verweerder verleende vrijstellingen van de HBV, die betrekking hebben op overschrijding van de voor- en achtergevelrooilijnen en de verplichting tot het hebben van een erf, onjuist of onredelijk te achten. Geoordeeld wordt dat niet gebleken is van een onevenredige benadeling van verzoekers door de verleende vrijstellingen. In het door verzoekers gestelde met betrekking tot de zogenoemde "NEN"-normen wordt evenmin aanleiding gezien het bestreden besluit te schorsen, nu dienaangaande geen technische (tegen-)rapportages van ter zake deskundigen door verzoekers zijn overgelegd, verweerder vanuit zijn eigen expertise heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de betreffende normen zijn geschonden en bij het bestreden besluit verschillende voorwaarden zijn opgenomen waardoor een instrument is gegeven voor eventuele controle op naleving van die normen. 2.12 Wat betreft de verkeersaspecten wordt overwogen dat niet is gebleken dat het bouwplan een verkeersveilige oplossing onmogelijk maakt en dat nog geen definitieve invulling is gegeven aan de verkeerssituatie. Ten aanzien van de door verzoeker(s) gestelde bezwaren tegen de nissen die ontstaan door de bouw van de parkeergarage wordt opgemerkt dat het voorkomen van het door verzoeker(s) gevreesde "wildplassen" met name een handhavingsvraagstuk in het kader van (toepassing van) de APV betreft. 2.13 Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat het bouwplan onvoldoende recht doet aan zijn (historische) omgeving wordt overwogen dat verzoekers aan die stelling geen advies van een deskundige ten grondslag heeft gelegd. Tegenover het positieve oordeel van de schoonheidscommissie en - in het kader van de verklaring van geen bezwaar, van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg - zijn met name de bij verzoekers levende opvattingen geplaatst. Aan deze - subjectieve - opvattingen kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. 2.14 Uit het vorenstaande volgt dat niet gebleken is van gronden waardoor verweerder bij zijn beslissing op bezwaar de betreffende bouwvergunning alsnog zou moeten weigeren. 2.15 Nu voorts genoegzaam aannemelijk is geworden dat grote belangen zijn gemoeid met het (tijdig) realiseren van de betreffende parkeergarage, kan de belangenafweging in de gegeven omstandigheden niet leiden tot het treffen van een voorziening. 2.16 Ook overigens is geen aanleiding gebleken voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekers zijn derhalve ook geen termen aanwezig. 2.17 Beslist wordt dan ook als volgt. 3. BESLISSING De president: wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. T. Dompeling, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2001. De griffier: De president: E.M. Tol T. Dompeling