
Jurisprudentie
AE2641
Datum uitspraak2001-09-14
Datum gepubliceerd2002-05-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 01/365
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-05-15
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 01/365
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
Reg.nr.: Awb 01/365
Uitspraak inzake :
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. H. Goedegebure advocaat te Tholen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.
1. Procesverloop.
Eiser heeft op 16 november 2000 een uitkering aangevraagd op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij besluit van 19 december 2000 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 8 mei 2001 heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 10 september 2001 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de ambtenaar M.J. de Rijke.
2. Overwegingen.
Artikel 51 van de Abw bepaalt – voor zover hiervan belang – dat onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de betrokkene bij de aanvang van de bijstandsverlening beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de op dat tijdstip aanwezige schulden.
Ingevolge artikel 53 Abw wordt de waarde van de bezittingen vastgesteld op de waarde in het economisch verkeer.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn weigering om eiser een uitkering ingevolge de Abw toe te kennen gehandhaafd. Aan die weigering ligt ten grondslag dat het vermogen van eiser is vastgesteld op f 97.695,46, welk vermogen het vrij te laten vermogen van f 10.000,00 ruimschoots te boven gaat.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting poogt eiser als beeldend kunstenaar in zijn levensonderhoud te voorzien. Het door verweerder in aanmerking genomen vermogen betreft eisers aanzienlijke kunstproductie, vervaardigd in een lange reeks van jaren.
In de kortelings gewezen uitspraak Awb 01/468 VV en 01/380 inzake een geschil tussen eiser en burgemeester en wethouders van Goes omtrent de toepassing van de Wet inkomens-voorziening kunstenaars is geoordeeld dat voornoemd bestuursorgaan terecht uitkering op grond van die wet heeft geweigerd. Daarbij is overwogen dat eiser, mede gelet op de terzake uitgebrachte adviezen, niet beroepsmatig als kunstenaar werkzaam is.
Gelet hierop is de rechtbank in dit geschil van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de (opgeslagen en deels beschadigde) kunstproductie enige reële waarde vertegenwoordigt in de zin van artikel 53 Abw.
Verweerder heeft mitsdien ten onrechte die kunstproductie als enig vermogen beschouwd dat zou moeten worden meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag om bijstand.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient dan ook vanwege het ontbreken van een voldoende feitelijke grondslag te worden vernietigd.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proces-kosten van eiser tot een bedrag van f. 1420,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de gemeente Tholen aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 60,- (zestig gulden) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op f 1420,- (veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door de gemeente Tholen aan de griffier.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2001 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van P.C.M. van Leeuwen, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

