Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2678

Datum uitspraak2001-07-31
Datum gepubliceerd2002-05-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 01/141, 01/159, 01/161, 01/167, 01/168, 01/169, 01/170, 01/171, 01/172, 01/173, 01/174,01/188...
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT Reg.nrs.: Awb 01/141, 01/159, 01/161, 01/167, 01/168, 01/169, 01/170, 01/171, 01/172, 01/173, 01/174, 01/188, 01/189, 01/190, 01/191, 01/193. Uitspraak inzake: [eiser 1], wonende te [plaats 1] (01/141), Maatschap Gebr.[eiser 2], gevestigd te [plaats 2] (01/159), [eiser 3], wonende te [plaats 3] (01/161), Vennootschap onder Firma [eiser 4] & Zn, gevestigd te [plaats 1] (01/167), [eiser 5], wonende te [plaats 1] (01/168), Visserijbedrijf Gebr. [eiser 6] C.V., gevestigd te plaats 3] (01/169), [eiser 7], wonende te [plaats 7] (01/170), [eiser 8], wonende te [plaats 1] (01/171), [eiser 9], wonende te [plaats 7] (01/172), Vennootschap onder Forma Visserijbedrijf [eiser 10], gevestigd te [plaats 10] (01/173), Firma [eiser 11], gevestigd te [plaats 7] (01/174), [eiser 12], wonende te [plaats 12] (01/188), Zeevisserijbedrijf [plaats 13] B.V., gevestigd te [plaats 7] (01/189), [eiser 14], wonende te [plaats 3] (01/190), [eiser 15], wonende te [plaats 15] (01/191), Vennootschap onder Firma [eiser 16]& Zn., gevestigd te [plaats 16] (01/193), eisers, gemachtigden: mr. A.A. den Hollander en mr. A.P. Cornelissen, advocaten te Middelharnis, tegen de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder. 1. Procesverloop. Verweerder heeft op 31 december 1999 aan ieder van eisers een vergunning met enkele bijzondere voorwaarden afgegeven voor het vissen met een bepaald vaartuig met sleepnetten in de Voordelta, te weten het Zeegat van Goeree, het Brouwershavensche Gat en de Oosterschelde ten Westen van de Oosterscheldekering, voorzover Staatseigendom, in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000. Eisers hebben een bezwaarschrift tegen één van de bijzondere voorwaarden bij de vergunning ingediend. Bij besluiten van respectievelijk 23 januari 2001, 8 februari 2001, 12 februari 2001 en 13 februari 2001 heeft verweerder hun bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze besluiten hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. De beroepen zijn op 23 juli 2001 behandeld ter zitting. [eiser 3] (01/161) is in persoon verschenen. Tevens waren voor eisers aanwezig de beide genoemde gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mevrouw mr. J.C. Bootsma. 2. Overwegingen. Ingevolge artikel 7 van de Visserijwet 1963 (hierna: Visserijwet) is het verboden in de als kustwater aangewezen wateren te vissen, voorzover een ander rechthebbende is op het visrecht van dat water. Dit verbod geldt niet voor hem die voorzien is van een schriftelijke vergunning van de rechthebbende, geldend voor de visserij die wordt uitgeoefend. Het verbod geldt evenmin indien en voorzover het Rijk de rechthebbende op het visrecht is, behoudens in de gevallen bij algemene maatregel van bestuur bepaald. Dit laatste is geregeld in de algemene maatregel van bestuur "Besluit beperking vrije visserij kustwateren", gedateerd 2 juni 1989 (Stb.1989,314). Ingevolge artikel 1 van dit Besluit, voorzover hier van belang, geldt het verbod van artikel 7 Visserijwet ook voor het vissen met andere vistuigen dan de hengel, het spieringtuig en de peur in de kustwateren, voorzover het Rijk rechthebbende is op het visrecht, met uitzondering van enkele hier niet ter zake doende gebieden. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Visserijwet kunnen in het belang van de visserij in de als kustwater aangewezen wateren bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld die kunnen strekken tot instandhouding dan wel uitbreiding van de visvoorraden in die wateren onderscheidenlijk tot een beperking van de vangstcapaciteit. In het tweede lid is bepaald dat bij het stellen van regelen als hier bedoeld mede rekening wordt gehouden met de belangen van de natuurbescherming. De vergunning waarin de omstreden voorwaarde is opgenomen, ziet op het vissen met sleepnetten in de Voordelta. Het bezwaar van eisers is gericht tegen de voorwaarde dat het hun niet is toegestaan om in een viertal nader aangegeven gebieden, de zogeheten "accent-natuurgebieden", de boomkorvisserij met wekkerkettingen uit te oefenen. In geding is de vraag of verweerder eisers terecht niet-ontvankelijk in hun bezwaar heeft verklaard. Verweerder baseert zijn standpunt dienaangaande op de overweging dat het gaat om een vergunning die hij heeft verleend als eigenaar van de Voordelta en dat hij de bevoegdheid daartoe heeft ontleend aan artikel 7 van de Visserijwet, juncto het daarop gebaseerde "Besluit beperking vrije visserij kustwateren". Volgens verweerder is dat een privaatrechtelijke bevoegdheid, zodat het hier gaat om een privaatrechtelijke vergunning die moet worden aangemerkt als een rechtshandeling naar burgerlijk recht en niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers dienen zich derhalve tot de burgerlijke rechter te wenden. Eisers zijn van mening dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar. Volgens hen is de in geding zijnde vergunning alleen maar in naam een privaatrechtelijke vergunning, maar is het in werkelijkheid een besluit als bedoeld in de Awb, zodat hun bezwaren ertegen door de bestuursrechter getoetst moeten kunnen worden. Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat de Staat als enige eigenaar van de Voordelta de exclusieve bevoegdheid bezit om vergunningen als in geding voor dit gebied af te geven en dat alleen al daarom die vergunning een publiekrechtelijke rechtshandeling is. Met de omstreden voorwaarde die hij aan de vergunning heeft verbonden, voert verweerder bij deze vergunningverlening een publiekrechtelijk beleid, namelijk het afsluiten van bepaalde wateren, wat alleen mogelijk is in het kader van de te zijner tijd, wanneer die gebieden als natuurgebied zullen zijn aangewezen, van toepassing zijnde Natuurbeschermingswet. Hiermee heeft die vergunning een publiekrechtelijk karakter, zodat er ook daarom geen enkele reden is om eisers de toegang tot de bestuursrechter te ontzeggen, aldus eisers. De rechtbank overweegt het volgende. De omstreden voorwaarde is verbonden aan een vergunning op basis van artikel 7 van de Visserijwet, juncto artikel 1 van het "Besluit beperking vrije visserij kustwateren". Blijkens de toelichting bij dit Besluit is hiermee vooral beoogd de instandhouding van de visvoorraden en de eerbiediging van de belangen van andere vormen van visserij, waaronder met name de visserij op oesters en mossels, alsmede van andere gebruiksfuncties en bestemmingen van de wateren, bijvoorbeeld van waterstaatkundige aard. Het is met het oog op deze belangen dat voor het vissen - met ander vistuig dan de hengel, het spieringtuig en de peur - in de als kustwater aangewezen wateren een schriftelijke, privaat-rechtelijke vergunning van de Staat nodig is en dat in de voorschriften bij die vergunning zodanige beperkingen kunnen worden opgelegd dat de hinder voor andere vormen van visserij aan banden wordt gelegd en belangen van andere gebruiksfuncties beschermd kunnen worden. De rechtbank stelt vast dat de omstreden voorwaarde niet ziet op een van de genoemde belangen die het "Besluit beperking vrije visserij kustwateren" beoogt te beschermen. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting ook nadrukkelijk verklaard dat met bedoelde voorwaarde is beoogd de belangen van de natuur te dienen en niet de belangen van de visserij. Artikel 7 van de Visserijwet, noch het "Besluit beperking vrije visserij kustwateren" zien echter op natuurbeschermingsbelangen. Met het oog op natuurbeschermingsbelangen zijn wel regels gesteld in het op basis van artikel 9, eerste en tweede lid, van de Visserijwet vastgestelde "Reglement zee- en kustvisserij 1977", alsmede in de daarop gebaseerde "Beschikking visserij, visserijzone, zeegebied en kustwateren". Deze regels bevatten een (publiekrechtelijk) stelsel van verbodsbepalingen, ontheffingen, vrijstellingen en vergunningen met betrekking tot de visserij in de kustwateren. Die regels kunnen onder meer betrekking hebben op bepaalde vissoorten en vistuigen en tevens op de visserij in bepaalde gebieden van de kustwateren. Gelet op het voorgaande moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat de belangen van de natuurbescherming in het kader van de Visserijwetgeving publiekrechtelijk zijn geregeld. Verweerder heeft dan ook met het stellen van de gewraakte voorwaarde in een privaatrechtelijke vergunning getracht een doel te verwezenlijken waartoe een publiekrechtelijke weg is aangewezen. Om die reden moet naar het oordeel van de rechtbank de gewraakte vergunningsvoorwaarde als een publiekrechtelijke rechtshandeling worden aangemerkt en derhalve als een besluit in de zin van de Awb. Verweerder had eisers dan ook in hun bezwaarschriften ontvankelijk dienen te verklaren. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, dienen die besluiten vernietigd te worden wegens strijd met de wet en zijn de beroepen gegrond. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers tot een bedrag van f 2130,-. De rechtbank heeft hiertoe in aanmerking genomen dat het om zestien samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht gaat, van gemiddeld gewicht. De rechtbank heeft aldus aan die zaken een wegingsfactor 1,5 toegekend. Voor de verrichte proceshandelingen (het indienen van gelijkluidende beroepschriften en het verschijnen ter zitting) heeft de rechtbank twee punten toegekend. De rechtbank komt aldus tot de volgende uitspraak. 3. Uitspraak. De Arrondissementsrechtbank te Middelburg, verklaart de beroepen gegrond; vernietigt de bestreden besluiten; bepaalt dat verweerder opnieuw op de bezwaarschriften beslist, met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde; bepaalt dat de Staat aan iedere eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 225,- (tweehonderdvijfentwintig gulden) vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op f 2130,- (eenentwintighonderd dertig gulden), te betalen door de Staat naar evenredigheid aan eisers. Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2001 door mr. R.C.M. Reinarz, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Mol - Enklaar, griffier. Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.